• Gegroet, sterveling! Nieuw op het forum?
    Als je wilt deelnemen aan het forum heb je een forumaccount nodig. Registeer er snel een! Heb je al een forumaccount? Dan kun je hier inloggen.

VerhalenTopic

DeletedUser

Gast
Dagarik
Overzicht

Hoofdstuk 3: Een akelig wederzien
De herfstachtige bries giert tussen de bomen door, waardoor het klinkt alsof de bomen met elkaar aan het praten zijn. Dagarik begint te bibberen. Ondanks dat de bomen veel beschutting tegen de wind bieden, wordt er alsnog genoeg kou tegen hem aan geblazen dat hem doet rillen. Het is hier dan ook vrij koud. Vanochtend had hij zelfs dat er condens uit zijn mond kwam als hij uitademde. Dat is gelukkig nu verdwenen. Hij kijkt nieuwsgierig om zich heen. Het bos ligt er vredig bij en is gehuld in lichte sluiers van mist. En op het zoemen van de wind is er nauwelijks een ander geluid te horen. Slechts een paar vroege vogels die hun ochtendzang luiden.
Plotseling botst Dagarik op tegen Dur voor hem. ,,Hé, wat…” zegt Dur verontwaardigd. ,,Ssssst…” Gar’Dal die voorop loopt onderbreekt hem door met zijn vinger tegen zijn mond te sissen. Dagarik kijkt voor zich en ziet dat iedereen stil staat. ,,Waarom staan we stil?” vraagt hij zich hardop af. ,,Er zijn hier mensen in de buurt,” zegt Gar’Dal op fluisterachtige toon, ,,En ik ruik vuur.” Dagarik begint het ook te ruiken en automatisch begint zijn maag te rommelen. ,,Wie zullen het zijn?” vraagt Tam, maar niemand reageert. Uiteindelijk zegt Gar’Dal: ,,Verschuil je in de bossen. Ik ga op verkenning.” De jongens doen wat hij zegt en gaan van het pad af. Dagarik zoekt een boom op en nadat hij een goed plekje heeft gevonden, draait hij zich om en houdt het pad in de gaten. Maar Gar’Dal is al uit het zicht verdwenen. Dat deed hij snel. Nu maar hopen dat eventuele vijanden die hij tegenkomt hem ook niet zullen zien. Dagarik doet zijn ogen dicht. Hij is behoorlijk moe, nadat hij afgelopen nacht nauwelijks heeft geslapen. Gelukkig had de groep wel even de tijd genomen een kamp op te zetten in het bos om nog wat slaap in te halen. Maar dat was zo weinig dat het bijna geen nut leek te hebben. Dagariks ogen schieten open als Dalar besluit te gaan huilen. Nee, Dalar. Niet nu! Hij schommelt zachtjes de baby heen en weer. Maar blijkbaar heeft Dagarik nog steeds niet door hoe hij een baby moet kalmeren, want het huilen wordt er niet minder door. ,,Wie is daar?” klinkt opeens een zware mannenstem. Gelijk bedekt Dagarik de mond van de baby en maakt zich zo klein mogelijk achter de boom. Hij kijkt naar links en rechts en ziet Tam en Dur ook moeite doen zich te verschuilen. Ook Irath houdt zich verscholen. Maar het is al te laat. Dagarik hoort hoe zware passen zijn richting opkomen en hoort hoe een boog wordt gespannen. ,,Ga bij hen vandaan,” klinkt een andere stem. Gelukkig, dit is de stem van Gar’Dal. Dagarik ziet hoe Dur het waagt een kijkje achter zijn boom te nemen. Daarna lijkt de spanning bij hem te zijn verdwenen en komt nu helemaal achter de boom vandaan. Tam doet hetzelfde en uiteindelijk besluit Dagarik zich ook te laten zien. Hij ziet een grote man met een wilde baard. Hij houdt zijn handen in de lucht en heeft een zwaard voor zich liggen, op de grond. ,,Wie ben jij en wat doe je hier?” vraagt Gar’Dal aan de man. ,,Ik ben Micha, ik hoor bij kamp B,” vertelt de man, ,,Uit welk kamp komen jullie?” Dagarik kijkt verbaasd naar de man die zichzelf als Micha voorstelt. Waar het heeft hij het nou weer over? Gelukkig snappen de anderen hem ook niet. ,,Wat is kamp B?” vraagt Gar’Dal vervolgens.
,,Oh, jullie zijn dus geen vluchtelingen.”
,,Een vluchtelingenkamp dus,” grijnst Gar’Dal, ,,Breng ons ernaartoe.”
,,Is dat wel zo’n slim idee?” vraagt Dagarik aan Gar’Dal, ,,Als we zo bij het kamp aankomen denkt iedereen dat wij spionnen zijn,” Gar’Dal knikt en laat de boog zakken. ,,Wij staan aan dezelfde kant,” zegt Dagarik tegen Micha, ,,Alleen wij zijn achterblijvers en horen dus niet bij een kamp. Zou jij ons naar kamp B willen brengen?” Dagarik kijkt hem vragend aan en laat duidelijk de baby zien. Micha knikt uiteindelijk: ,,Kom maar mee.”

De steeds groter wordende groep volgt het pad tussen de bomen door en komt uiteindelijk in het kamp terecht. Het zijn geïmproviseerde tenten tussen oude, stenen gebouwen. Dagariks ogen sperren wijd open. Hij kent deze locatie! Maar dat mag hij niet laten merken, dus probeert hij zich weer normaal te gedragen. ,,Wat is dit voor plek?” vraagt Dur aan Micha. ,,Dit was vroeger een geheime militaire academie van Razoth,” vertelt de man, ,,Maar sinds een incident staat het hier leeg. Ideaal dus voor een kamp.” Dagarik weet hoe dat komt. Hij was immers de oorzaak. Maar het was zeker niet zijn schuld. Het was de schuld van de generaal, de baas van de academie. Stomme generaal. Stom plan dat hij had. ,,Hebben jullie nog ruimte in dit kamp?” vraagt Gar’Dal vervolgens.
,,Daar ga ik niet over. Ik ben alleen een wachter,” antwoordt Micha, ,,Ik zal de kampleider erbij halen.” Gar’Dal knikt en komt even later terug met een andere man die is gekleed in een blinkend harnas en heeft een paardenstaart op zijn helm. Dagarik deinst achteruit en duwt de baby in de handen van Gar’Dal, om vervolgens verder achteruit te lopen. ,,Wat…wat doet hij hier?” klinkt de verbaasde en schokkerige stem van Dagarik, ,,Jij hoort in de cel te zitten!”
,,Dagarik,” zegt de man in harnas vrolijk, ,,Wat leuk dat je terug bent.”
,,Arresteer die man!” roept Dagarik, maar de man grijnst: ,,Ik ben hun leider en ik heb niets misdaan.”
,,Dagarik, wat is er?” vraagt Gar’Dal, ,,Wie is die man?”
,,Ik ben Igro, voormalig generaal en leider van kamp B,” stelt de man in harnas zich voor, ,,Zeg eens, wat komen jullie hier doen?”
,,Wij willen graag een plekje in dit ka…” antwoordt Gar’Dal, maar wordt onderbroken door Dagarik: ,,Hoe ben jij vrij gekomen?!”
,,Kan iemand mij vertellen wat hier aan de ha…” vraagt Dur vervolgens. Er ontstaat een wirwar aan discussies en personen, totdat het Irath de wolf genoeg wordt en luidt blaft. Iedereen valt stil. ,,Dagarik, hoe ken jij die man en wat is er aan de hand?” vraagt Gar’Dal vervolgens. Dagarik haalt diep adem en zucht: ,,Igro heeft me een aantal maanden geleden ontvoerd en mij geronseld om zijn Supersoldaat te zijn, zonder toestemming van de koning te hebben.”
,,Wacht,” zegt Tam, ,,Supersoldaat? Koning? Ik dacht dat jij een simpele wees was.”
,,Oh, jullie kennen zijn geheimpje dus nog niet,” grijnst Igro.
,,Ja, ik hield het geheim om te voorkomen dat monsters zoals jij er misbruik van zouden maken,” snauwt Dagarik Irgo toe. Gar’Dal, Tam en Dur kijken hem vervolgens verbaasd aan. ,,Wie ben jij werkelijk?” vraagt Gar’Dal. Dagarik schudt zijn hoofd en loopt boos weg: ,,Zolang Igro op vrije voeten is, zeg ik geen woord meer. Jullie mogen hier blijven, maar ik ga weg.” Hij probeert het kamp uit te lopen, maar twee wachters pakken hem beet. Spartelend probeert Dagarik te ontkomen, maar de twee spierbundels houden hem stevig vast. ,,Als Dagarik het niet wilt vertellen, dan vertel ik het wel,” biedt Igro aan, ,,Om te beginnen: Dagarik is een Sari en niet te vertrouwen.” De twee jongens en Gar’Dal kijken Dagarik verbaasd aan. ,,Dat is niet waar!” schreeuwt Dagarik, ,,Ik was een slaaf!”
,,Alsof iemand dat gelooft,” zegt Igro, ,,Wat wel vast staat is dat jij ervoor hebt gezorgd dat honderden van onze beste ruiters de ondergang in zijn gegaan. Waar of niet?”
,,Nee, dat is niet mijn schuld!” roept Dagarik fel, ,,Ik heb alleen proberen te helpen!”
,,Maar het resultaat is duidelijk en daarvoor arresteer ik je nu,” Igro beveelt de mannen Dagarik mee te nemen, maar Gar’Dal komt tussenbeide: ,,Wacht. Dagarik, dit is je laatste kans te vertellen wat er allemaal is gebeurd en wie jij bent.”
,,Dat heeft toch geen zin als je mij niet gelooft,” Dagarik kalmeert een beetje. Hij heeft het opgegeven en Gar’Dal laat vervolgens Igro zijn gang gaan.

Met een gelijk tempo vallen druppels rustig elkaar met een plons in het kleine laagje water in de hoek van de cel. Dagarik staart ernaar, maar is met zijn hoofd ergens anders mee bezig. Plotseling gaat zijn aandacht uit naar de deur, die aan de andere kant van zijn tralies open gaat. Igro stapt naar binnen en even later wordt de deur achter hem gesloten. ,,Wat voor leugens heb je mijn reisgenoten in tussentijd allemaal verteld?” vraagt Dagarik rustig, maar met een dodelijke blik.
,,Leugens? Ik ben me van geen kwaad bewust,” antwoordt Igro, terwijl hij op een krukje plaats neemt, ,,Eigenlijk heb ik de tijd bij hun gebruikt om ze een slaapplek toe te wijzen en ze een korte rondleiding te geven. En nu wil ik graag even wat tijd met jou delen. Ik vind het net zo erg als jij dat jij hier opgesloten zit, dus ik heb een voorstel,” vertelt Igro, ,,Ik ben nog steeds geïnteresseerd in jouw helende krachten en mijn voorstel is dat jij vrijwillig voor mij gaat werken. In ruil daarvoor doe ik jouw vrienden niks.”
,,Jij bent echt ziek,” sist Dagarik, ,,Ongelooflijk dat ze jouw geloofden.”
,,Dat heb je aan jezelf te danken. Als je hen gelijk had verteld wie je was, had ik weinig kans. Maar je loopt me gewoon in de armen. Heerlijk,” grijnst Igro, ,,Helemaal fijn dat je hen niet hebt verteld dat je een halfgod bent. Dan zou ik helemaal slecht lijken.” Dagarik heeft een hekel aan dat woord. Halfgod. Hij weet dat hij de zoon is van de oppergod Deventhear, maar hij voelt zich bij lange na niet deels een god. Hij voelt zich als een gewoon iemand met een speciale gave om zichzelf en anderen te kunnen genezen. Een halfgod klinkt zo krachtig. Maar hij kan nauwelijks zichzelf verdedigen. ,,Hoe ben je eigenlijk vrij gekomen?” vraagt Dagarik vervolgens.
,,Toen de Sari dreigden aan te vallen had koning Ryar alle hulp nodig om te kunnen verdedigen. Hij heeft mij bevrijd, zodat ik Razoth kon verdedigen. Maar het was een hopeloze situatie. En zo heb ik de taak op me gepakt om vluchtelingen te begeleiden.”
,,Zodat je weer macht krijgt,” merkt Dagarik op. Igro knikt en herhaalt zijn voorstel: ,,Dus wat kies je? Sluit je je bij me aan, of wil je de dood van twee kinderen een baby op je geweten hebben?”
,,Goed, maar als je mijn vrienden alsnog iets aandoet, met wat voor reden dan ook, dan beloof ik dat ik niet eerder zal rusten voordat ik jouw hoofd op een spiets heb op de allerhoogste berg in Wesroth,” luidt de dreigement van Dagarik. Maar Igro lacht. Zonder wat te zeggen staat hij op en loopt de ruimte uit. Dagarik ploft daarop op de grond en gaat languit liggen, met zijn handen op zijn hoofd. Hoe moet hij zich hier nou weer uit redden?!
 

DeletedUser

Gast
Dagarik
Overzicht

Hoofdstuk 4: De droom
,,Dagarik.” Dagarik schiet overeind. Hoort hij nou de stem van Gar’Dal? Hij zit ergens meters onder de grond, dus een raam heeft hij niet. En verder is de ruimte helemaal leeg. Of toch niet? Vanuit het niets verschijnt Gar’Dal voor hem, aan de andere kant van de tralies. Dagarik schrikt en zijn hele lichaam maakt een korte schok, maar hij blijft stil, angstig starend naar de verschijning voor hem. ,,Kan… kan jij teleporteren?” Gar’Dal glimlacht, maar schudt zijn hoofd. ,,Herinner je je nog die titel die op mijn dolk staat?” ’Meester van Onzichtbaarheid’, herinnert Dagarik zich. Plotseling begint het te dagen: ,,Jij kan echt onzichtbaar worden!”
,,Ssst,” sist Gar’Dal, Dagarik erop wijzend dat hij veel te hard praat. Vervolgens gaat hij verder: ,,Ja, dat kan ik. Ik heb hier sinds dat Igro naar binnen ging hier gestaan. Ik weet nu dus dat jij een halfgod bent. Net als ik,” Dagariks mond valt wijd open. Ongelooflijk. Dagarik heeft hiervoor wel eerder andere halfgoden ontmoet, maar sinds de oorlog is dat al een tijd geleden, ,,Jij hebt dus helende krachten en je kan anderen ook genezen?” Dagarik knikt. Hij denkt terug aan het moment dat hij de baby Dalar had gered en naar beneden sprong. Dat was sinds een lange tijd dat hij zijn krachten weer had gebruikt. Daarvoor heeft hij altijd moeilijkheden vermeden, zodat hij ook niet gewond hoefde te raken. ,,Ik probeerde die krachten dus verborgen te houden, omdat er mensen zoals Igro zijn die daar misbruik van willen maken,” vertelt Dagarik.
,,Wat is er nu eigenlijk allemaal gebeurd?” vraagt Gar’Dal, ,,Ik weet nu dat je een halfgod bent en jij weet dat ik er ook ben. Zou je nu dan eens je verhaal willen vertellen?” Dagarik twijfelt een paar seconden, maar begint daarna met vertellen: ,,Ik heb zoals je nu wel weet niet mijn leven lang in Razoth gewoond. In ben vanuit Saroth hiernaartoe gekomen met een priester uit Saroth, Akrolin genaamd, die een idee had om de oorlog te stoppen voordat ie zelfs was begonnen. Het idee kwam erop neer dat we naar Wesroth gingen om daar koning Ryar ervan te overtuigen om ondersteuning te geven aan Noroth,” Gar’Dal knikt. Blijkbaar is hij op de hoogte dat de Sari de oorlog begon door de Nori aan te vallen, ,,Akrolin wist dat ik een halfgod was en toen we eenmaal in Razoth waren, gebruikte ik het feit dat ik een halfgod was om de koning te overtuigen naar ons te luisteren.”
,,En dat was gelukt?” vraagt Gar’Dal en Dagarik knikt. ,,De koning was inderdaad overtuigd en hij stuurde een boodschap naar de noordelijke steden van Wesroth dat de ruiters daar naar Noroth moesten trekken,” vertelt Dagarik, ,,En wij werden welkom geheten in het paleis, waar we enige tijd mochten verblijven.”
,,Wij?”
,,Arkolin en ik,” antwoordt de jongen, ,,De priester en ik,” Gar’Dal snapt het weer en Dagarik gaat verder: ,,Maar Igro, op dat moment commandant, was het niet eens met het besluit van de koning om mij veilig in het paleis te houden. Hij had andere plannen met mij en liet mij ontvoeren. Naar deze academie, dus.”
,,En daar probeerde hij een Supersoldaat van jou te maken?”
,,Ja, eentje die dus bijna niet dood kon en ook zijn collega-soldaten kon genezen. Igro was ervan overtuigd dat hij daarmee veel macht zou krijgen,” Dagarik neemt even de tijd om Gar’Dal aan te kijken. Die lijkt nog steeds erg aandachtig te luisteren en Dagarik gaat verder: ,,Maar dankzij Akrolin kon ik ontsnappen. Hij offerde zichzelf op, zodat ik kon ontkomen,” Dagarik verheft zijn stem: ,,Igro heeft in koele bloede Akrolin vermoord en nu staat hij gewoon op vrije voeten!” Gar’Dal probeert Dagarik daarop te kalmeren, omdat Dagarik weer veel te hard praat. ,,Maar wat gebeurde er daarna?” vraagt Gar’Dal, nadat Dagarik weer tot rust is gekomen.
,,Ik ben naar het paleis gevlucht en heb de koning verteld wat Igro heeft gedaan,” antwoordt Dagarik, ,,Die geloofde mij gelukkig en heeft Igro gearresteerd. Ik mocht weer in het paleis terugkeren, maar het was niet meer hetzelfde zonder Akrolin.” Er valt een korte stilte en Dagarik lijkt te zijn uitgepraat. Maar voor Gar’Dal is er nog één ding niet duidelijk: ,,Igro had het erover dat jij schuldig was aan verraad,” zegt hij voorzichtig, ,,Wat gebeurde er met de ondersteuning?”
,,Enkele weken gingen voorbij en langzaam begon mijn leven weer op rails te komen,” In Dagariks hoofd gaan allerlei gedachten en emoties rond. Niet wetend wat hij ermee moet doen, houdt hij zijn ogen op de grond, ,,Totdat het nieuws arriveerde dat de support van Wesroth in een hinderlaag was gelopen. Ze kwamen gewoonweg te laat en op de een of andere reden hadden de Nori geen vertrouwen in de Wesri. Een enkele ruiter wist te ontkomen van de slachtpartij en keerde terug naar Wesroth. Het nieuws bereikte natuurlijk de koning en je kunt je voorstellen dat die woest was.”
,,En jij kreeg daarvan de schuld?” Dagarik knikt: ,,Ik was natuurlijk met het idee gekomen om ondersteuning te sturen naar Noroth. Wat er daar precies is misgegaan weet ik niet, maar niemand kon dat weten.”
,,Wat heeft Ryar vervolgens met je gedaan?”
,,Hij was razend. Het liefst wilde hij onthoofden, maar bang dat hij de goden tegen zich zou krijgen, heeft hij me slechts verbannen uit het paleis. En daarna leefde is dus een bestaan als zwerver in de straten van Razoth. Tot het moment dat de Sari, die na het succes van de overwinning op Noroth meer macht wilde en vanuit eigen land Wesroth begonnen in te vallen en uiteindelijk dus Razoth in vuur en vlam staken.”
,,En toen kwam je mij tegen,” vult Gar’Dal aan en Dagarik knikt, ,,En nu ben je dus weer terug in de academie.” Dagarik knikt nogmaals. Hij ziet de ogen van Gar’Dal druk heen en weer gaan. Er is dan ook enorm veel verteld en blijkbaar duurt het even bij hem om alles op een rijtje te krijgen.
,,We moeten nu een manier zien te vinden om hieruit te komen,” denkt Dagarik na een korte rust hardop na en kijkt om zich heen. Maar Gar’Dal blijft stil zitten en grijnst. Als Dagarik vervolgens naar hem kijkt, haalt die een sleutel tevoorschijn. Dagarik kijkt hem nu verrast en verbaasd aan. ,,Vergeet niet dat ik ook nog steeds een halfgod ben,” lacht hij, ,,En als niemand je ziet krijg je soms aardig veel dingen makkelijk voor elkaar. Zoals sleutels jatten.” Zonder meer tijd te verspillen opent Gar’Dal de cel en laat Dagarik eruit. Ze haasten zich de trap op en komen een paar gangen verder bij de uitgang.
Maar daar stopt het duo met rennen en kijken verschrikt naar de gebeurtenis voor zich. ,,Gar’Dal,” grijnst Igro, terwijl hij een zwaard bij de keel van Tam houdt. Naast hem staan twee andere soldaten die hetzelfde doen bij Dur en baby Dalar, ,,Ik meende al dat jij bekend voorkwam. Maar nu weet ik het weer, ‘Meester van Onzichtbaarheid’,” Dagarik kijkt verbaasd naar zijn vriend naast hem. Kenden zij elkaar dan ook? ,,En probeer maar niet onzichtbaar te worden,” gaat Igro verder, ,,Zodra je dat doet, ligt de keel van deze jongen open.”
,,Wat wil je van me?” vraagt Gar’Dal, met zijn handen in de lucht.
,,Jij kan net zoals Dagarik mijn nieuwe leger in en dienen als Supersoldaat,” antwoordt Igro. Dagarik probeert een plan te bedenken, maar kan niets verzinnen. Hij baalt. Toen Gar’Dal voor hem verscheen, leek de kans op ontsnapping enorm te zijn gestegen. Maar nu is die kans helemaal ingedonderd. ,,Ik snap niet dat de mensen hier nog naar je luisteren,” zegt Gar’Dal vervolgens tegen de voormalig commandant, ,,Dagarik kon je nog wegstoppen met de smoes dat hij uit Saroth kwam. Maar ik snap niet hoe de mensen hier het toestaan hoe hun leider twee onschuldige kinderen en een baby met de dood bedreigt!”
,,Onschuldige kinderen?” zegt Igro op een spottende toon, ,,Deze kinderen zijn verantwoordelijk voor tientallen diefstallen in Razoth!”
,,Oh ja, en die baby is natuurlijk een seriemoordenaar,” klinkt de sarcastische opmerking van Gar’Dal, ,,Is het angst? Mensen, wachters, hij is niks zonder jullie,” spreekt hij vervolgens de menigte toe, die met een steeds groter wordend aantal zich om het schouwspel vestigt, ,,Het is tijd om je te verzetten!” Dagarik kijkt naar Gar’Dal en vervolgens om zich heen. Maar het blijft stil. Totdat Igro in de lach schiet: ,,Mooie speech, mooie speech. Maar waarom zouden de mensen hier zich verzetten tegen mij? Ze weten dat het in dit kamp een grote chaos wordt zonder mij. Het zijn vluchtelingen! Snap da…” Plotseling stopt Igro met praten doordat hij een dreun op zijn hoofd krijgt met een stok. Het is Micha! Igro laat het zwaard vallen en valt vervolgens zelf bewusteloos neer. Tam springt net op tijd weg. Op hetzelfde moment komen de twee soldaten die naast Igro staan tot actie en halen hun zwaarden uit naar Micha. Dur kan daardoor ontsnappen, maar Micha kan geen kant op en deinst achteruit, als hij onverwachts wordt bijgestaan door andere kampbewoners. De volgelingen van Igro worden omsingeld. De ene soldaat die baby Dalar vast heeft, twijfelt nog even om die te bedreigen, maar wordt al gauw ingerekend. De baby wordt vervolgens van hem weggepakt en aan Gar’Dal gegeven. En Dagarik, die staat er lachend bij en kijkt naar de geweldige ontwikkeling.

In de uren die volgen nadat Igro en zijn twee soldaten geboeid zijn afgevoerd naar de kerkers, komt het kamp weer een beetje op gang. In stilte. Dagarik slentert een beetje met Dalar in de armen door het kamp samen met Tam en Dur, terwijl Gar’Dal in gesprek is met een paar kampbewoners. ,,Dit voelt niet goed,” zegt Dagarik, ,,We kunnen Igro en die twee soldaten niet in die cellen achterlaten en ze proberen te vergeten.”
,,Hoezo niet?” vraagt Dur, ,,Hij heeft een vriend van jou vermoord en dreigen Tam en mij ook te doden. Dit is zijn verdiende loon!”
,,Nee. Ook al heeft hij erge dingen gedaan, -en ik vind het ook echt een slecht mens- maar we kunnen niet op deze manier zijn doodvonnis tekenen,” pleit Dagarik.
,,Wat wil je dan met ze doen?” vraagt Tam, ,,Ze elke dag voeren?” Dagarik haalt zijn schouders op en denkt diep na. ,,Het kan niet waar zijn,” klinkt plotseling een stem achten Dagarik. Hij draait zich om en ziet een vrouw in een versleten jurk met lang, wild en krullend haar. Het is rood van kleur en er zitten allerlei frutsels in, zoals takken en bloemen, maar ook kraaltjes en metalen voorwerpen. Ze heeft een jong, rimpelloos gezicht en stralende, groene ogen waar de tranen vanaf druppen. Haar ogen zijn gericht op Dalar. Haar handen trillen en stotterend en snotterend vraagt ze: ,,Hoe kom jij aan die baby?” Dagarik kijkt de vrouw verbaasd aan en antwoordt: ,,Die heb ik gered uit een brandend huis in Razoth.”
,,Dus hij leeft nog!” roept ze uit van vreugde. Ze pakt Dagarik bij de schouders en begint hem op zijn wangen te kussen, ,,Hoe kan ik je ooit bedanken?”
,,Ben… Ben jij de moeder van Dalar? Eh… van deze baby?” verbetert Dagarik zichzelf. De vrouw knikt en de tranen vliegen daarbij van haar wangen. De vrouw vraagt volgens in welk huis Dagarik deze baby heeft gevonden en beschrijft vervolgens waar haar huis stond. ,,Is het dat huis?” Beduusd knikt Dagarik, terwijl de vrouw met trillende handen de baby oppakt, ,,Badal heet hij,” zegt ze vervolgens en drukte de baby tegen haar gezicht aan, ,,Ik dacht dat hij dood was.” Geen wonder als je hem alleen in een kamer had opgesloten, denkt Dagarik fel. Hij denkt terug aan hoe hij de baby vond en snapt nog steeds niet hoe die deur van binnenuit op slot was gedaan en er verder niemand in die ruimte aanwezig was. Hij besluit de vrouw ermee te confronteren, maar op een wat subtielere manier: ,,Hoe ben jij eigenlijk ontsnapt uit Razoth?” De vrouw kijkt hem verbaasd aan en stopt met huilen. Dagarik vertelt vervolgens over de kamer en hoe hij het daar aantrof. Vervolgens begint ze weer in huilen los te barsten: ,,Het was niet mijn bedoeling om Badal achter te laten,” vertelt ze door haar huilen heen, ,,Maar het lukte me niet om hem mee te teleporteren.” Dagarik kijkt haar verwonderd aan. Waar heeft zij het nou weer over? Teleporteren? ,,Ben jij dan ook een halfgod?” vraagt Dagarik aan haar. Ze schudt haar hoofd: ,,Nee, ik ben een magiër. Ik had mezelf opgesloten in de kamer van Badal toen de Sari ons huis werd gebombardeerd. De impact was groot en ons huis begon gelijk vlam te vatten. Ik durfde de kamer niet uit en ik riep mijn man. Maar hij reageerde niet,” De emoties van de vrouw lopen weer hoog op en ze barst weer uit. Dagarik staat er ongemakkelijk bij, kijkend naar de huilende vrouw, ,,Ik riep en ik riep, maar ik hoorde hem niet,” Dagarik denkt terug aan het verbrande lichaam dat hij in het huis vond, ,,Ik was zo bang,” snottert de vrouw, ,,Ik zou hem nooit meer zien,” Dagarik stapt op haar af en aait over haar rug, als poging haar een beetje te troosten. Dan pakt hij de baby van haar over, zodat ze met haar handen haar tranen kan afvegen, ,,Ik heb een paar minuten daar gezeten, huilend voor Badal, niet wetend wat ik moest. Dus besloot ik mezelf naar net buiten de stad te teleporteren. Ik pakte Badal en probeerde mijn krachten te gebruiken, maar ik was te zwak. Ik kon niet mijzelf en hem teleporteren. Ik kon het gewoon niet!” De vrouw stopt met praten en snikt nog een aantal keren. Nadat ze de tranen uit haar ogen heeft geveegd, gaat ze weer verder: ,,Dus ik teleporteerde eerst mezelf. Ik wilde buiten om hulp vragen, maar niemand luisterde. In plaats daarvan trokken ze me mee, weg van de stad.” Dagarik kijkt haar met een mond vol tanden aan. Wat kan hij zeggen? Het enige wat hij doet is haar met een kleine glimlach de baby overhandigen. De vrouw klaart weer op, bedankt Dagarik nogmaals en wilt bijna weglopen, als ze zich weer omdraait en zegt: ,,Oh ja, vergeet ik bijna waarom ik hier was. Ik hoorde jullie praten over Igro en ik had een idee, toen ik plotseling de baby zag,” Dagarik kijkt haar aandachtig aan als ze verder gaat: ,,Verderop in het bos is een geheime plek waar magiërs bijeen komen. Ik heb gehoord dat mijn collega’s daar bezig zijn een krachtige spreuk te ontwikkelen waarmee ze een krachtveld over een deel van Wesroth kunnen uitroepen en zo de rest van Wesroth tijdelijk kunnen beschermen tegen de Sari,” Het wordt met de seconden vreemder en vreemder. Eerst opeens een huilende vrouw, daarna beweert ze de moeder te zijn van Dalar, om vervolgens te vertellen dat ze een magiër is. En nu dit! ,,Maar ze missen nog veel ingrediënten voor de spreuk en zijn druk bezig met het opgraven ervan in het bos,” vertelt ze verder, ,,Ze kunnen daarbij wel hulp gebruiken van drie gevangen.” Er verschijnt een glimlach op het gezicht van Dagarik. Dit is een perfecte oplossing.

Al snel is alles geregeld. De vrouw heeft zich samen met een paar andere magiërs en twee wachter uit het kamp verzameld om met Igro en de twee andere gevangenen te vertrekken. Ze neemt ook de baby met zich mee. ,,Ik laat hem nooit meer achter,” had ze gezegd, ,,Dus hij moet mee.” Niemand had er wat tegen en zo vertrekt de groep uit het kamp. Dagarik zwaait hen vrolijk na. Igro kijkt een laatste keer om en werpt een boze blik naar Dagarik. En die kan het niet laten zijn tong uit te steken en hem lachend uit te zwaaien.
Nadat de groep helemaal in de bossen is verdwenen, zoekt Dagarik Gar’Dal op. ,,Dus, wat zijn de plannen?” vraagt hij aan hem. ,,Plannen?” reageert Gar’Dal verbaasd.
,,Ik neem aan dat je vandaag met die mannen niet hebt staan praten over het weer,” Gar’Dal glimlacht, ,,Dus wat hebben jullie besproken?”
,,Och, over wat praktische zaken. Over wie het kamp nu gaan leiden,” antwoordt Gar’Dal, ,,Ze vonden mij een geschikte kandidaat, maar dat heb ik afgewezen.”
,,Waarom?” Dagarik kijkt hem teleurgesteld aan, ,,Ik ken je nog niet heel lang, maar het beeld dat ik nu van je hebt, ben je een geweldige leider.”
,,Dat mag dan misschien zo zijn, maar dat wil niet betekenen dat dat mijn roeping is,” antwoordt Gar’Dal, ,,Nog voordat de oorlog begon had ik een droom. En het wordt tijd dat ik die droom ga volgen.”
,,Wat is die droom dan?” vraagt Dagarik. Gar’Dal lijkt eventjes te twijfelen maar vertelt het alsnog: ,,Twee goden verschenen aan mij en vroegen om mijn hulp,” legt hij uit, ,,Het is mijn roeping om vrede in Garoth terug te brengen.” Dagariks mond valt open van verbazing. Die droom… Die heeft hij ook gehad!
 
Laatst bewerkt door een moderator:

DeletedUser

Gast
Dagarik
Overzicht

Hoofdstuk 5: De reus
Vanuit het bos dat is onderworpen aan de duister van de nacht komen twee gestaltes naar voren en treden in het licht van de stad. ,,Aran-Gosh, welkom in Razoth,” begroet een Sari de kleinste van de twee. Het is niet bepaald dat de man, die Aran-Gosh wordt genoemd, ook echt klein is. Hij is toch enkele centimeters groter dan de gemiddelde Sari, maar vergeleken met zijn metgezel, een reus van bijna twee meter, is hij relatief klein. Maar iedereen lijkt klein vergeleken met die reus, ,,Je bent te laat. De stad is al van ons,” lacht de Sari Aran-Gosh toe. Maar Aran-Gosh kijkt hem strak aan met zijn felgroene ogen. Het lachen van de Sari sterft af en nederig buigt hij zijn hoofd voor Aran-Gosh. ,,Waar zijn de gevangenen?” vraagt Aran-Gosh vervolgens en de Sari wijst hem de weg. Aran-Gosh volgt en de reus komt met hem mee. Ze lopen door de half afgebrande stad die met fakkels wordt verlicht en komen bij een op zichzelf staand gebouw dat nog vrij intact is gebleven. Voor de zware deur van het gebouw staan twee zwaar bewapende soldaten. De Sari vertelt tegen ze waarvoor ze komen en de bewakers laten het drietal erlangs. Eenmaal binnen komen ze in een kamer terecht die via tralies en halve muren is onderverdeeld in kleinere kamers. De meeste van die ruimtes achter de tralies zijn leeg, maar in enkele daarvan zitten een aantal personen die terneergeslagen naar de grond staren. Aran-Gosh kijkt naar de personen en draait zich boos om, naar de Sari die hem hierheen heeft gebracht: ,,Is dit alles?!” vraagt hij woedend, ,,Waar is de rest van de inwoners?”
,,Die… Die zijn dood of gevlucht,” stottert de Sari.
,,Gevlucht?!” schreeuwt Aran-Gosh verbijsterd. De Sari slikt en durft Aran-Gosh niet aan te kijken. Ongemakkelijk kijkt hij naar de grond, totdat Aran-Gosh een arm over zijn schouders slaat, ,,Sssh,” fluistert Aran-Gosh, ,,Het is al goed, het is al goed,” Met een voorzichtige glimlach heft de Sari zijn hoofd omhoog en kijkt in het gezicht van Aran-Gosh naast hem. Hij kijkt naar de groene ogen die erg opvallen onder het lange, golvende en blonde haar van deze commandant. Zijn gezicht is verder glad geschoren en onder zijn gezicht draagt de man een witte sjaal om zijn nek, die verdwijnt onder de donkerblauwe tuniek die Aran-Gosh aan heeft. En daarover draagt de commandant een lange lichtbruine jas van dure stof die tot aan de knieën van de vlekkeloze witte broek komt. En door de hoge ruiterlaarzen die hij daaronder nog eens draagt is er weinig van die broek te zien. Het is alles behalve kleding waaraan een commandant te herkennen is. Toch weet iedereen wie Aran-Gosh is. Iemand om te vrezen. Ook de Sari weet dat, maar kan het toch opbrengen om naar hem te glimlachen. Totdat Aran-Gosh hem bij de haren grijpt en een mes tegen zijn keel aandrukt. Geschrokken kijkt de Sari naar de commandant, ,,Ik hoop voor je dat jullie Ryar wel hebben,” sist hij tegen de Sari, ,,Dood of levend. Maakt me niet uit.” Gelijk springen bewakers op, maar de reus die met Aran-Gosh is, kijkt ze dreigend aan, waardoor ze gelijk weer nederig gaan zitten. ,,Ja, we hebben de koning,” kreunt de Sari, ,,Die zit in de cel beneden.” De situatie blijft enkele tijden onveranderd, totdat Aran-Gosh de man loslaat en de trap afgaat. Zonder dat er wat wordt gezegd volgen de reus en de Sari hem. Eenmaal bij de cel van de oud-koning te zijn aangekomen, verschijnt er een glimlach op het gezicht van de commandant: ,,Leuk je te zien. We hebben veel te bespreken.” Ryar kijkt hem verbaasd aan en antwoordt: ,,Ik heb je niks te vertellen.”
,,Ook goed,” Aran-Gosh haalt zijn schouders op, ,,Dan wil ik jouw hoofd op een stok op de hoogste toren van de stad,” Aran-Gosh knikt naar de reus en die pakt een enorme bijl van zijn rug en opent de cel. Ryar begint vervolgens angstig te roepen alles te vertellen wat Aran-Gosh wilt horen. Maar het was geen manier om hem aan het praten te krijgen. Ryar spartelt tegen, maar is geen partij voor de reus. Die heft zijn bijl op en kort daarop is het stil.

De roep van de uil galmt door de nacht en cicaden tjirpen in de hoop een partner te vinden. De wind is gaan liggen en de hemel is helder. Het is een rustige nacht. Maar het kamp waar die nacht over waakt is niet rustig. ,,Hoe bedoel je?” vraagt Dagarik verbaasd aan Gar’Dal. Die heeft hem zojuist verteld dat hij zijn droom gaat volgen, ,,Waar wil je dan naartoe?”
,,Dat weet ik nog niet,” antwoordt Gar’Dal, ,,Maar dat is niet hier.”
,,Maar laat je ons gewoon in de steek?” roept Dagarik uit onmacht, ,,Je zou mij en Tam en Dur toch naar Esroth brengen?”
,,Dat plan was er alleen omdat er op dat moment geen ander uitzicht was. Nu zijn jullie toch hier veilig?”
,,Ja, voor hoelang?” vraagt Dagarik, ,,Er zal een moment komen dat de Sari meer wilt veroveren en ook hier langs trekt.”
,,Daar zorgen de magiërs voor, weet je nog?” zegt Gar’Dal rustig, ,,Met hulp van Igro.”
,,Is dat het misschien? Je wilt niet worden geconfronteerd met je verleden!”
,,Waar komt die opmerking opeens vandaan?” Gar’Dal lijkt oprecht verbaasd te zijn. Dagarik antwoordt: ,,Igro kende jou ook. Dat zei hij.”
,,Oh dat. Nee dat heeft er niets mee te maken.”
,,Nou, vertel dan op. Waar ging dat over?” vraagt Dagarik fel.
,,Niks. Ik kende hem niet eens. Maar Ryar wist dat ik een halfgod was en wilde mij gebruiken en blijkbaar wist Igro dat ook.”
,,En nu denk je, omdat je een halfgod bent, dat je alles kan en mag?” Gar’Dal kijkt Dagarik verbaasd aan en schiet in de lach, ,,Wat?” vraagt Dagarik vervolgens. ,,Waarom ben je opeens zo verontwaardigd?” vraagt hij aan de jongen, ,,Ik snap dat je mij gaat missen. Maar ik moet de droom volgen. Ik heb hem niet voor niets gekregen.”
,,Het is maar een stomme droom,” mompelt Dagarik boos. De heftige woede is gaan liggen, maar in zichzelf is hij nog kwaad. Gar’Dal kijkt hem nog steeds verbaasd aan. Plotseling schiet het hem te binnen: ,,Jij hebt die droom ook gehad, is het niet?” Dagarik staart enkele seconden zwijgzaam voor zich uit en knikt daarna voorzichtig, ,,Die droom was de aanleiding dat ik de koning wilde overhalen hulp te bieden aan Noroth,” antwoordt Dagarik zachtjes, half in zichzelf gekeerd, ,,Die droom was de aanleiding voor een hoop ellende de afgelopen paar maanden.” Gar’Dal kijkt Dagarik emotieloos aan, niet wetend wat te zeggen. ,,Maar wil je het nu dus opgeven?” vraagt hij vervolgens aan Dagarik, ,,Laat je de Sari de oorlog winnen?”
,,Zover zijn ze toch al?” merkt Dagarik op, ,,Wat kunnen wij nog doen om ze te stoppen?”
,,Weet is niet,” zucht Gar’Dal, ,,Maar ik moet het proberen. De droom is al maanden geleden en ik heb nog niks ondernomen. Ik ben al die maanden alleen aan mezelf gedacht, aan hoe ik uit de handen van de soldaten van Ryar kon blijven. Dat hoeft nu niet meer. Dus dit is eindelijk mijn kans om de draad weer op te pakken.” De stilte valt weer. Dagarik weet dat Gar’Dal gelijk heeft. Hij moet het nog proberen. Maar hoe? Dagarik heeft al te veel pijn en verlies meegemaakt. Uiteindelijk slaakt hij een diepe zucht: ,,Ga maar,” besluit hij, ,,Maar ik ga niet mee. Ik blijf bij Tam en Dur.” Gar’Dal knikt en de twee lopen langzaam uit elkaar. ,,Ik zal morgenvroeg vertrekken,” zegt Gar’Dal vervolgens, ,,Je mag me uitzwaaien, als je wilt.” Zonder iets te zeggen loopt Dagarik weg. In zijn hoofd schieten de gedachten alle kanten op en met gemengde gevoelens zoekt hij zijn geïmproviseerde bed op die hij toegewezen heef gekregen en gaat erop zitten. Met zijn handen zijn hoofd ondersteunend en zijn ellenbogen rustend op zijn knieën staart hij voor zich uit. Kort daarop gaat hij liggen en doet hij zijn ogen dicht.

De volgende ochtend schiet Dagarik overeind, slaat de dekens van zich af en rent de tent uit. Hij kijkt haastig om zich heen, maar ziet niets. Het kamp ligt er nog rustig en verlaten bij. Iets te rustig, vindt Dagarik. Waar zijn alle wachters gebleven? Plotseling hoort hij dat er iemand achter hem staat. Geschrokken draait hij zich om. ,,Hoi Dagarik,” Hij slaakt een zucht van opluchting van het zien dat het Dur is. Tam en Dur lijken best op elkaar. Qua uiterlijk, maar ook in het doen en laten. Het grootste verschil is dat Tam donkerblond is en Dur echt bruin haar heeft, ,,Weet jij waar Gar’Dal is?” vraagt Dur vervolgens, ,,Ik kan hem nergens vinden.” Dagarik bijt op zijn lip. Blijkbaar heeft Gar’Dal dus ook niet eens afscheid genomen van zijn twee vrienden. En nu moet hij met het slechte nieuws komen. ,,Heeft hij je het niet verteld?” begint Dagarik, ,,Gar’Dal is…”
,,Kijk uit, achter je!” Dagarik wordt onderbroken door Dur die plotseling met angst is overvallen en Dagarik wegtrekt. Die draait zich om en ziet waarvoor Dur waarschuwde. Een reus haalt uit met een dubbelbladige bijl en raakt Dagarik net niet. In plaats daarvan raakt de bijl de grond. Met beide handen tilt de reus de bijl weer op en Dagarik en Dur liggen hulpeloos op de grond. Hij probeert weer uit te halen, maar de man met ontbloot bovenlichaam schreeuwt het opeens uit van de pijn. Hij laat de bijl los en grijpt naar zijn rug. Als de man in het gevecht omdraait, ziet Dagarik dat Irath, de wolf van Gar’Dal zich vast heeft gebeten in de schouder van de man. Maar als Irath hier is, waar is Gar’Dal?
Er is geen tijd om na te denken. Dur krabbelt overeind en sleurt Dagarik mee van het plein. Verscholen achter een muur komt het twee tot stilstand. ,,Wie is dat?” vraagt Dur verbaasd en angstig tegelijkertijd. Dagarik schudt en kijk hem angstig terug. Vervolgens waagt hij het achter het muurtje te spieken en kijkt naar de reus. Hij heeft een volle, kastanjebruine baard en lang en wild haar, dat in een vlecht op zijn rug loopt. Hij heeft zware wenkbrauwen waar twee donkere ogen onder zitten. Dagarik ziet hoe hij Irath van zich af smijt en ziet vervolgens de wond in de schouder. Die is ie niet. Dat komt vooral doordat de reus twee leren riemen kruislings over zijn ontblote bovenlichaam zijn bevestigd. De rest van zijn ontblote en gespierde bovenlichaam is bedekt met littekens. Verder draagt de man een donkerbruine broek met twee zwarte laarzen eronder. De man ziet er gevaarlijk uit. En vooral zijn imposante gestalte maakt hem huiveringwekkend. Dagarik ziet hoe de reus de bijl weer oppakt en zoekend rondloopt. Gelukkig laat hij Irath met rust.
Dagarik wordt opgeschrikt door Dur die naar hem seint: ,,We moeten de anderen waarschuwen,” fluistert Dur. Dagarik knikt, draait zich om en sluipt Dur stilletjes achterna. Maar opeens staat de reus voor hen en haalt uit met zijn bijl. Dur en Dagarik kunnen weer net op tijd ontkomen en vluchten een steegje in. ,,We moeten opsplitsen,” hijgt Dagarik, nadat ze een tijdje hebben gerend en rust nemen om op adem te komen, ,,Waarschuw jij de rest, dan leid ik hem af.” Dur maakt door zijn blik alleen al duidelijk dat hij dat geen goed plan heeft, maar na opdringen van Dagarik knikt hij en verdwijnt hij om de hoek. Dagariks hart gaat vervolgens als een dolle tekeer en zijn ademhaling versnelt. Vervolgens staat hij op en klimt hij omhoog. Eenmaal op het dak aangekomen roept hij naar de reus: ,,Hier ben ik!” Het enorme gestalte draait zich om en kijkt met een dodelijke blik naar de jongen. Die zet het vervolgens op een lopen, nadat hij ziet hoe de reus een mes grijpt en de aanstalten maakt die te gooien. Dagarik ontwijkt het mes nog maar net en valt op de dakpannen. Zo snel als hij kan krabbelt hij weer overeind, want de reus loopt met grote passen zijn richting op en grijpt een nieuw mes. En terwijl Dagarik een sprong maakt om van het ene dak naar het andere te springen wordt hij vol geraakt door het vlijmscherpe voorwerp dat zijn zij inboort. Een felle pijn overmeestert Dagarik en hij valt met een harde smak op de grond. Dagarik probeert met alle kracht die hij nog heeft een veilig plekje op te zoeken, want hij verwacht ieder moment de reus die het karwei afmaakt. Maar het blijft stil. Totdat het gekrijs van een vrouw de ruimte vult. Het is een akelig geluid en Dagarik wilt niet weten wat er gebeurt, maar is er ook wel blij mee. Als iedereen nog niet wakker was, dan zullen ze dat nu wel zijn. Dagarik trekt zich overeind aan een ton die daar staat en haalt vervolgens met samengeknepen lippen het bebloede mes uit zijn vlees. Het gat dat het mes heeft achtergelaten verdwijnt van binnenuit en wordt uiteindelijk afgesloten met een nieuwe laag huid, alsof er nooit een wond is geweest. Dagarik kreunt en weet vervolgens op zijn benen te staan. Tussen twee gebouwen door kijkt hij waar de reus is en ziet hij hoe die een vrouw op grond heeft gesmeten. Ze ligt er bewegingloos bij en Dagarik vreest het ergste. Vervolgens begint hij te peinzen. Er moet iets zijn waardoor hij de reus nog verder moet zien af te leiden. Hij kijkt om zich heen, hopend op inspiratie. Dan ziet hij een waslijn hangen waar wasgoed aan hangt. Natuurlijk!

Dagarik pakt een stuk wasgoed met de juiste formaat voor zijn plan en speurt vervolgens de grond af. Er is geen tijd te verliezen. Uiteindelijk vindt hij waar hij naar op zoek is. Veel zijn het er niet, maar met een beetje timing en heel veel geluk moet dit genoeg zijn. Met het wasgoed en de verzamelde voorwerpen van de grond zoekt Dagarik een goede plek op. Dan gaat hij aan de slag. Hij haalt de verzamelde voorwerpen erbij, de stenen en pakt vervolgens het kledingstuk, de broek. Hij legt een steen in het kruis van de broek, pakt beide pijpen vast en begint eraan te draaien. Hij werpt zijn blik op de man die zijn volgende tegenstander op de grond smijt. Maar die tegenstander geeft zich niet gewonnen en haalt uit met zijn zwaard. De reus slaat het zwaard uit de handen en haalt vervolgens uit met zijn bijl. Maar net op dat moment vliegt er een steentje tegen het achterhoofd van de reus aan. De reus schiet naar voren en kijkt vervolgens woest om zich heen, als er vanuit een andere hoek een nieuw steentje tegen hem aanvliegt. Raak! Dagarik schreeuwt het in zijn hoofd uit van blijdschap. Een broek is verre van ideaal als slinger, maar het werkt blijkbaar wel. Dagarik legt er een nieuw steentje in en probeert nu zoveel kracht te creëren om hem neer te krijgen. Hij laat het steentje tussen de pijpen glippen in een baan recht naar zijn voorhoofd. Maar net wanneer het steentje de reus zou raken, verschijnt de hand van de reus ervoor die het steentje vangt. Nee! Snel grijpt Dagarik naar een nieuw projectiel, maar de stenen zijn op. En dat terwijl de reus woedend zijn kant op komt. Dagarik schiet weg achter de gebouwen en probeert hem af te schudden, als er vervolgens rumoer ontstaat. Dagarik stopt met vluchten en klimt weer omhoog. Het is gelukt! De inwoners van het kamp zijn gewekt en staan met z’n allen bewapend om de reus. Die kijkt om zich heen, nog altijd met zijn woeste blik. Hij legt zijn bijl neer en Dagarik verwacht dat hij zich overgeeft, maar de reus klapt in zijn handen en wat volgt is een harde klap en een enorme kracht die iedereen om de reus heen wegblaast. Ook Dagarik, die meters van de reus afstaat, wordt van het dak geblazen.

Bladeren, stof en zand waaien door de stegen. Het lijkt alsof er een bom is afgegaan, maar dan zonder vuur. Maar een explosie was er zeker. Verward loopt Dagarik erdoorheen en zoekt de anderen op. Eenmaal op het plein aangekomen waar de reus was omsingeld wordt Dagarik welkom geheten door tientallen lichamen die bewegingloos tegen de muren aanliggen. Het is geen fijn gezicht, maar Dagarik sluit zich ervoor af. Hij zoekt naar de reus, maar die is nergens te bekennen. Vervolgens zoekt hij tussen de lichamen naar bekende gezichten. Zouden Tam en Dur nog leven? Maar hij vindt ze niet. Waar zouden ze kunnen zijn? Opeens staat er iemand achter hem. Het is Tam! Dagarik vliegt hem in de armen, maar merkt dat Tam hem niet terug omhelst. Hij kijkt op en ziet Tam huilend staan, zonder verder iets te doen. Dagarik slaat vervolgens zijn handen voor zijn mond en kijkt hem ontzet aan. ,,Waar is Dur?” vraagt hij en Tam schudt zijn hoofd. Er rolt vervolgens een traan over de wangen van Dagarik.
 

DeletedUser

Gast
Dagarik
Overzicht

Hoofdstuk 6: Weerstand
De rest van de dag is het akelig stil in het kamp. De overledenen worden stuk voor stuk begraven. Tijd om echt afscheid van ze te nemen is er niet. Maar Dagarik en Tam nemen de tijd stil te staan bij een van de zoveel graven. Maar dit is de enige waar op een houten kruis de naam ‘Dur’ is gekrast. Er rolt een traan van Dagariks gezicht af, terwijl hij Tam tegen zich aan drukt. ,,Hij was als een broer voor mij,” zegt Tam in zijn afscheid. Dagarik weet niet goed wat hij moet zeggen en het wordt stil. Plotseling verdwijnt de stilte door geblaf. Dagarik kijkt verbaasd om zich heen en loopt van het graf weg en volgt het geluid. Hij ziet vervolgens de wolf Irath die kwispelend naar het bos staat. Afvragend wat daar is kijkt Dagarik naar het bos, als plotseling Gar’Dal naar voren komt hinkelen. Overladen met blijdschap rent Dagarik naar zijn vriend toe en vliegt hem in de armen. Maar Gar’Dal kreunt van de pijn. Dagarik reageert er niet op en begint vervolgens zelf te kreunen. Wanneer hij loslaat kijkt Gar’Dal hem met een frisse blik aan en geeft een kort, dankbaar knikje. Vervolgens loopt hij naar Tam en omhelst hem. ,,Wat is er gebeurd?” vraagt Gar’Dal vervolgens, ,,Ik was naar mijn oude schuilplaats aan het trekken toen ik plotseling werd overvallen door iets. Iets groots. Ik kon niks doen en voor ik het wist lag ik bewusteloos op de grond, om vervolgens te worden gewekt door een explosie.” Dagarik begint te vertellen over de reus, over hoe die uit het niets was verschenen, schade aanrichtte en in het niets leek te zijn verdwenen. En na enige twijfel vertelt hij ook over het verlies van Dur. Gar’Dal knikt, maar de blik in zijn ogen verraad dat hij het niet allemaal snapt. Maar wie wel? ,,Ik heb geen idee wie het was en wat hij hier kwam doen,” vertelt Dagarik vervolgens, ,,Het lijkt alsof hij alleen kwam om ons bang te maken. Maar waarom? Het was duidelijk geen Sari,” Dagarik denkt hardop na, maar er wordt niet met hem meegedacht. Dagarik neemt hen niets kwalijk. Ze hebben een goede vriend verloren. Voor Tam was Dur als een broer en voor Gar’Dal was hij als een zoon, ,,En die kracht…” gaat Dagarik verder, ,,Het leek wel een halfgod.” Gar’Dal kijkt hem raar aan. ,,Waarom zou een halfgod zoiets doen?” vraagt hij, ,,Is het niet een kwade magiër?”
,,Ik denk het niet,” antwoordt Dagarik, ,,Daarnaast hoeven niet alle halfgoden per se goed te zijn. Kan jij je die droom nog goed herinneren die wij beiden hebben gezien?” Gar’Dal knikt, ,,Wij zijn niet de enige die die droom hebben ontvangen. Ik denk dat elke halfgod die droom heeft gezien.”
,,Maar wat heeft die droom ermee te maken?” vraagt Gar’Dal, terwijl hij nog een traantje wegpinkt. Dagarik begint het verder uit te leggen: ,,In de droom kwamen de twee oppergoden naar voren: Deventhear en Maeror. Deventhear riep op voor vrede. Blijkbaar heb je dat goed onthouden.” Gar’Dal knikt vervolgens en herinnert de rest: ,,Maar Maeror riep op voor oorlog,” vult hij aan, ,,Dus jij denkt dat deze halfgod voor de kwade kant heeft gekozen?” Nu knikt Dagarik, ,,Maar alsnog is het raar. Als je een halfgod bent val je niet uit het niets een vluchtelingenkamp aan,” brengt Gar’Dal er vervolgens in, ,,Hoe dan ook, we moeten dit tot de bodem uitzoeken en de moordenaar van Dur berechten voor zijn daden.” Zonder verder wat te zeggen loopt Gar’Dal weg. Dagarik kijkt hem verbaasd na en roept: ,,Wacht! Wat ga je nu doen?”
,,Wat ik zei,” antwoordt Gar’Dal, ,,Ik ga dit tot de bodem uitzoeken.”
,,Ik weet dat je boos bent, maar dit is niet het moment om wraak te nemen. Dit is de tijd om…”
,,Nee, ik ben niet boos,” reageert Gar’Dal fel, ,,Ik ben razend.” Hij wilt weer verder lopen, maar Dagarik grijpt hem bij de arm: ,,Luister eens naar me,” Nog voordat Dagarik verder kan vertellen slaat Gar’Dal hem van zich af. Dagarik valt op de grond en kijkt zijn vriend verbluft aan. ,,Heb het lef niet mij aan te raken,” sist hij naar Dagarik. ,,Je kan mij misschien van je wegslaan, maar de moordenaar van Dur zal jou ook verslaan. Je bent blind door woede dat je dat zelf niet inziet!” Gar’Dal kijkt hem boos en naar het verdrietige gezicht van Tam, ,,We kunnen jou niet ook verliezen,” zegt Dagarik vervolgens zachtjes. Gar’Dal slaat om en hij reikt een arm toe aan Dagarik. Terwijl hij Dagarik overeind trekt, biedt hij zijn excuses aan. ,,Je hebt gelijk,” zegt hij ,,Ik ben dom bezig.” Dagarik glimlacht naar hem, waarna ze elkaar weer omhelzen.

De gang van zaken komt langzaam weer terug in het kamp. Ondanks de grafstemming die er heerst wordt er eten klaar gemaakt, wordt er kleding gewassen en wordt er druk overlegd wat ze met het kamp moeten doen. En terwijl iedereen in de eetzaal van een klein portie diner op hun bord genieten, maakt de leiding hun besluit bekend. De rumoer die onder de zaal heerst sterft af en alle ogen zijn gericht op de persoon die vooraan op een tafel staat. ,,Beste mensen,” begint de man zijn toespraak, ,,Na het voorval van vanochtend is het de leiding duidelijk geworden dat we veel te kwetsbaar zijn in dit kamp. Als de Sari willen, kunnen ze elk moment binnenstormen en iedereen omleggen. Zover is het nog en laten we het ook niet zover laten komen. Dus hebben we besloten om verder te reizen.” Plotseling steekt het rumoer zijn kop weer op. ,,Waar moeten we dan naartoe?” ,,Mijn grootvader is te oud om nog verder te lopen!” ,,Buiten deze muren zijn we nog kwetsbaarder!” Allerlei vragen en kritiek wordt er naar de man op de tafel geslingerd. Maar één vraag valt Dagarik het meest op: ,,Laten we kamp A en C dan achter?” Waren er dan nog drie kampen? Dagarik wist al dat dit Kamp B is. Eerst dacht hij ook dat er wel andere kampen dan zouden zijn, maar omdat niet er iets over zei, begon hij te denken dat die ‘B’ voor ‘Bos’ of zoiets stond. Maar nu is het dus wel zo dat er meerdere kampen zijn!
Dagarik kijkt verrast naar de leider op de tafel en hoe die de menigte probeert te sussen: ,,Stilte graag! Dan kan ik verder met het vertellen van het plan,” De man wacht tot het stil wordt en gaat dan verder, ,,We hebben niks meer gehoord van de andere kampen sinds de scheiding. Misschien hebben zij het nooit gehaald of zijn ondertussen al uitgeroeid. Misschien zijn zij ook al verder getrokken. We weten het niet. En we kunnen hier net zo lang blijven tot we een bericht hebben ontvangen, maar ik vind de belangen van dit kamp nu belangrijker dat de andere kampen. En die kunnen we alleen beschermen als we verder trekken,” De man krijgt weer dezelfde vragen. Hij geeft vervolgens antwoord: ,,Het lijkt misschien dat deze muren bescherming bieden en dat doen ze ook wel. Gedeeltelijk. Ze zijn alleen handig om je achter te verstoppen, maar het is slechts uitstel van executie. Als we verder trekken naar het noorden hebben we misschien nog een kans op overleven,” Telkens als de man een kleine pauze neemt met praten neemt het publiek het over en moet hij weer moeite doen iedereen stil te krijgen. Ook nu weer. Maar het verhaal duurt niet lang meer, ,,Het maakt me niet uit of jullie het ermee eens zijn of niet. Wij zullen in ieder geval vanavond alles inpakken en morgen vertrekken. Het is aan jezelf om hier te blijven, als je denkt dat dat veiliger is. Het is je eigen keus en daar moet je het mee doen.” De man stapt van de tafel en verdwijnt achter de mensenmassa. Dagarik draait terug naar de tafel voor hem en staart voor zich uit. ,,Dit is niet goed,” zegt hij vervolgens. Gar’Dal kijkt hem verbaasd aan en vraagt wat er is, ,,De verschijning van die reus was met de bedoeling om ons bang te maken. Wij doen nu precies wat hij wil dat we doen.”
,,Waarom zou hij ons uit het kamp willen hebben?”
,,Omdat we, zoals al gezegd is, kwetsbaarder zijn. Dan kan hij ons allemaal aan,” zegt Dagarik, maar Gar’Dal lijkt nog niet te zijn overtuigd. ,,Als die man echt zo krachtig was als dat jullie zeiden en als hij een halfgod is, waarom zou hij dan zoveel moeite steken in een klein vluchtelingenkamp?” Dagarik haalt zijn schouders op. ,,Weet ik niet. Maar toch denk ik dat het niet verstandig is om weg te gaan.” Gar’Dal knikt en de twee besluiten om de leiding op te zoeken om hun verhaal te doen. De man die eerst het woord deed, herkenbaar aan zijn witte baard, kijkt hen verbaasd aan. ,,Dus jullie vertellen me dat die gek terugkomt om ons allemaal te vermoorden?” vraagt hij en Dagarik knikt, ,,En wanneer zou hij dan weer komen?” vraagt de man. Dagarik kan niet goed inschatten of hij nu echt geïnteresseerd is of een spelletje speelt. ,,Het is logisch dat we morgenvroeg zouden vertrekken,” neemt Gar’Dal nu het woord, ,,Dus ik verwacht dat hij dan zou aanvallen. Toch stel ik voor dat het kamp tot die tijd streng wordt bewaakt, zodat hij ons ook niet ’s nachts kan verassen.” De man schiet vervolgens in een luide en overdreven lach en de rest van het bestuur lacht mee. ,,Ook al hebben jullie gelijk, het voorstel slaat alsnog nergens op,” zegt de man, ,,We hebben geen wapens om ons zelf te verdedigen.”
,,Oh, heb ik het dan verkeerd gezien hoe jullie met zwaarden en speren de reus omsingelden?” brengt Dagarik ertegenin.
,,Ja, maar heb je ook gezien hoe hij ons daarna wegblies als een boze wolf?” zegt de man op kinderlijke toon tegen de jonge Dagarik, ,,Daar kunnen we niet tegen op, hè?” Dagarik kijkt hem vuil aan en wilt bijna iets zeggen, maar Gar’Dal komt ertussen en spreekt de man met de witte baard toe: ,,Goed, als jullie willen vertrekken, vertrek dan maar. Jullie zijn gewaarschuwd. Maar ik sta niet toe dat jullie de inwoners de dood in slepen,” Gar’Dal klimt vervolgens op de tafel en spreekt de menigte toe: ,,Mensen, mag ik de aandacht? Jullie hebben allemaal het verhaal gehoord waarin de leiding heeft besloten om het kamp te verlaten. Maar dat is juist wat de indringer van ons wilde. Misschien lijkt het niet zo, maar de muren en gebouwen die in dit kamp staan geven zoveel meer bescherming dan als we in het bos zouden lopen. Dus ik pleit ervoor om te blijven. We kunnen vallen aanleggen en wapens maken. En als we samenwerken kunnen we de indringer stoppen!” Er wordt met gejuich gereageerd en vol trots stapt Gar’Dal van de tafel en kijkt naar de man. Die haalt zijn schouders op: ,,Oké, we hadden al verteld dat je je eigen keuze mocht maken. Daar kan ik mee leven.”
,,Niet voor lang meer,” grinnikt Dagarik zachtjes, maar net hard genoeg dat de man het kan horen. Vervolgens loopt hij met Gar’Dal weg.

Die avond bereiden de inwoners die van plan zijn te blijven zich voor op de confrontatie. Met geïmproviseerde scheppen worden kuilen gegraven waar geslepen stokken met puntige uiteinden in worden gestoken. Vervolgens worden de kuilen afgedekt met dunne takjes en een blader-laag eroverheen. Ook worden er wapens verzameld en gemaakt en wordt er een plan besproken. Daarnaast heeft Gar’Dal een oude wapensmederij ontdekt in de academie. Daar kan hij wel wat mee en gebruikt de avond om kromme en gebroken wapens recht en heel te maken. En hij heeft nog een verassing. Hij roept Dagarik naar de smederij toe. ,,Ogen dicht,” zegt Gar’Dal. Dagarik hoort op de manier van praten dat hij glimlacht en loopt nieuwsgierig met hem mee, ,,Open je ogen maar,” Dagarik opent zijn ogen en is blij verrast bij het zien van een slinger een setje mooie, ronde kogels. ,,Maar… hoe?” vraagt hij, terwijl hij met glunderende ogen het voorwerp bewondert. ,,Alles is te danken aan deze mevrouw,” Gar’Dal wijst naar de deuropening. Dagarik draait zich om en ziet een oude, bolle vrouw staan met een vriendelijke glimlach, ,,Zij kwam bij me met het voorwerp en de kogels en vroeg of ik er nog raad mee wist. Ik had geen idee, maar omstanders vertelden dat ze jou zagen met een geïmproviseerde slinger. Dus alsjeblieft.” Dagarik wendt zich tot de vrouw en na het bedankt vraagt hij, ,,Hoe kom jij eigenlijk aan die slinger?”
,,Was van mijn man,” zegt ze met een krakerige, vrij lage, maar toch warme stem, ,,Al jaren geleden overleden, maar ik heb voorwerp gekoesterd. Ook meegenomen met vlucht uit Razoth.”
,,Ik zal het behandelen als mijn kostbaarste bezit,” zegt Dagarik dankbaar. De vrouw glimlacht weer en verdwijnt uit de smederij. Dagarik blijft vervolgens met een brede grijns achter. Hiermee kan hij wat. Hiermee is hij niet meer een hulpeloze jongen. En met Gar’Dal die onzichtbaar kan worden en de rest van de inwoners die het kamp wilt beschermen maakt de vijand geen schijn van kans!
 

DeletedUser

Gast
Hoofdstuk 1:

Ik wil een verhaal schrijven maar weet niet wat dus dit is ook meteen het einde van het verhaal!

EINDE
 

DeletedUser16774

Gast
Hoofdstuk 1:

Ik wil een verhaal schrijven maar weet niet wat dus dit is ook meteen het einde van het verhaal!

EINDE

Mijn complimenten! Ik heb nog nooit zo'n mooi verhaal gelezen! Als je nu voor me stond zou ik je naam op mijn rug willen laten tatoeëren.
 

DeletedUser

Gast
Dagarik
Overzicht

Hoofdstuk 7: Stervelingen
Vanachter de boomtoppen komt de zon langzaam tevoorschijn. Met de slinger in aanslag staat Dagarik klaar om toe te slaan, wachtend op de vijand. Intussen zijn de enkelen die niet wilden blijven al vertrokken. Zo ook de leiding, wat Gar’Dal nu de nieuwe leider van dit kamp maakt. Die staat ergens verborgen in het bos. Niet zichtbaar, maar niet onzichtbaar. Zijn krachten spaart hij tot het moment is gekomen dat de vijand in zich is. En dat moment is er nog niet. Het blijft stil. En wanneer de zon volop in de lucht zichtbaar is, is het nog net zo stil. Dagarik vraagt zich af of de mensen buiten het kamp ondertussen al zijn aangevallen. Maar dat hoeft niet zo te zijn. Misschien heeft de vijand al door dat we hem op staan te wachten, denkt Dagarik, Misschien gaat hij wel hulp halen of misschien komt hij helemaal niet meer terug. Misschien was het wel een op zichzelf staande actie van een gek die er verder geen bedoelingen mee had! Dagarik voelt zich opeens hartstikke stom. Hij laat zijn slinger zakken en wilt overeind komen, als plotseling vanuit de bossen de roep klinkt die het teken geeft dat de vijand is gesignaleerd. Maar wacht, wat was dat? Er klinkt nog een onbekende roep achteraan. Het klinkt paniekerig, maar Dagarik heeft geen idee wat het moet betekenen. Hij kijkt om zich heen en het lijkt erop dat niemand het begrijpt. Hoe dan ook, Dagarik houdt zijn slinger weer in de aanslag en wacht op het moment.
Plotseling wordt de lucht gevuld met luid gefluit. Dagarik kijkt op en ziet tot grote schrik een enorm brandend projectiel door de lucht zien slingeren, richting het kamp. ,,Zoek dekking!” wordt er geschreeuwd en zonder na te denken draait Dagarik zich om en springt van het dak af, terwijl achter hem de bom inslaat en door de impact grote brokken puin langs zijn oren suizen. Dagarik belandt op de grond en vangt de klap op door door te rollen en zet het vervolgens op een lopen. Hij zoekt een veilig steegje op, terwijl er een nieuwe brandbom door de lucht wordt geslingerd. Dan komt Tam bij hem staan. ,,Mankeer je niks?” vraagt Dagarik bezorgd en Tam schudt. Vervolgens vraagt ie: ,,Wat gebeurt er?”
,,Weet ik niet, maar we moeten hier weg!” Tam knikt en samen rennen de twee verder, totdat voor hen een paar soldaten verschijnen. Sari zijn het! Wat doen die hier? Snel schieten de twee een ander steegje in, maar het is al te laat. Ze zijn gezien en de soldaten rennen achter ze aan. Dagarik en Tam zetten hem op een lopen en terwijl ze rennen, legt Dagarik een kogel in zijn slinger, draait om en schiet de kogel tegen de soldaat. Die valt in een keer op de grond en Dagarik rent verder. Maar er verschijnen nog meer soldaten aan de andere kant en Dagarik en Tam worden ingesloten. Vervolgens begint Dagarik uit het niets een kuil te graven in de grond. Tam kijkt hem verwonderd aan en vraagt wat die doet, maar Dagarik antwoordt niet en gooit zijn slinger met de kogels daarin. Daarna bedekt hij het met zand. Wanneer hij weer overeind komt antwoordt hij: ,,Ik heb beloofd deze slinger goed te bewaren. Als we worden gepakt, wil ik niet dat ik deze slinger verlies.” Nog voordat Tam kan reageren, verschijnen de soldaten aan beide kanten van het steegje met geheven zwaarden. Met de handen in de lucht geven Dagarik en Tam vervolgens aan zich over te geven en worden ze ruw vastgepakt en meegenomen.

Met nog steeds dezelfde koele, herfstachtige wind die door de straten raast zitten de achterblijvers van kamp B op het plein, omsingeld en bewaakt voor zwaarbewapende Sari-soldaten. Het is stil. De gevangenen mogen niet praten en Dagarik kijkt om zich heen, afwachtend op wat er gaat komen. En dan verschijnt er een man, gekleed in een lichtbruine jas en herkenbaar aan zijn golvend blond haar. Dagarik weet niet wie hij is, maar aan de reacties te zien van de andere soldaten, die licht voor hem buigen en aan de kant stappen, moet hij een vrij hoge status hebben. ,,Mijn naam is Aran-Gosh,” begint de man te spreken op een bekakte toon, ,,Commandant der Sari, Legende van Khale en zoon van Maroth,” Dagarik kijkt hem nieuwsgierig aan. Wat zou zo een belangrijk persoon nou weer hier willen? ,,Ik snap niet dat jullie hier zijn gebleven,” lacht Aran-Gosh, ,,En ook nog eens dachten ons te kunnen stoppen met een paar wapens en vallen. Triest gewoon,” Dagarik hoopt nog op een antwoord, maar Aran-Gosh laat het hierbij. Tot slot beveelt hij de soldaten iedereen in de kerkers te stoppen. Eenmaal in de overvolle kerker zoekt Dagarik zijn vrienden weer op en vindt hij Tam en Gar’Dal. Dagarik weet niet of hij blij moet zijn Gar’Dal hier te zien of juist teleurgesteld. Want ze hebben hem dus wel gevonden. Hoe dan ook, de twee vliegen elkaar in de armen. ,,Blij dat je niks mankeert,” zegt Dagarik tegen hem. Gar’Dal knikt en geeft vervolgens Tam een aai over de bol, die er ook bij komt. ,,We hebben een enorme vergissing gemaakt,” zegt Gar’Dal, ,,Die reus was er niet om ons bang te maken, het was om de boel te verkennen.” Dagarik kijkt hem verbaasd aan en vraagt: ,,Hoorde hij dan bij deze aanval?”
,,Ja, hij hoort bij de Sari. Ik had hem gezien,” antwoordt Gar’Dal, ,,Helaas was hij te ver weg om de aanval op hem te openen. Ik heb gedaan wat ik kon, totdat mijn krachten waren uitgeput,” Dagarik knikt. Blijkbaar heeft Gar’Dal door dat Dagarik zich afvraagt waarom hij hier zit. Maar hij neemt het Gar’Dal niet kwalijk, ,,Maar weet je wat ik apart vind?” vraagt Gar’Dal vervolgens, ,,Die leider, Aran nog wat, wist op de een of andere manier dat hier kerkers waren en de soldaten brachten ons er gelijk naartoe.” Dagarik fronst zijn wenkbrauwen en knikt. ,,Die reus heeft wel wat rond zitten lopen, maar heeft alles niet zo uitgebreid kunnen verkennen,” denkt Dagarik hardop na. Na een kleine stilte tussen het drietal –in de rest van de kerker is het behoorlijk rumoerig- denkt Dagarik verder, ,,Ik vraag me af wat ze hier komen doen. Want ze waren met te veel om alleen een vluchtelingendorpje aan te vallen, maar weer met te weinig voor doortocht.” Gar’Dal zucht en haalt zijn schouders op en Dagarik zucht mee. Hij zou graag ergens willen zitten en peinzen, maar de kerker is zo overvol dat staan al krap is. Even later gaan de deuren aan de andere kant van de tralies open en een paar soldaten lopen de ruimte binnen. ,,Wie is van jullie de leider?” vraagt een soldaat en langzaam trekken de blikken naar Gar’Dal. Die steekt zijn hand op en wordt vervolgens eruit gehaald. Dagarik kijkt angstig toe, maar blijft uit onmacht staan zonder iets te doen. Gar’Dal wordt naar buiten geleid en de deur gaat achter hen dicht, waarna de rumoer in de kerkers weer toeneemt.

,,Wat is jouw naam?” vraagt Aran-Gosh aan Gar’Dal. De mannen zitten tegenover elkaar in een tent in het kamp. Gar’Dal antwoordt en vervolgens gaat de commandant verder: ,,Vind jij jezelf dapper, knul?” Gar’Dal kijkt verward op en schudt zijn hoofd, ,,Dus jij dacht gewoon van ‘laat ik een vluchtelingenkamp leiden’?”
,,Iemand moet de hulpeloze vrouwen en kinderen toch beschermen tegen de schoften die jullie zijn?” antwoordt Gar’Dal emotieloos. De reus die naast Aran-Gosh staat wilt Gar’Dal vervolgens slaan, maar Aran-Gosh heft zijn hand op waardoor de reus zich inhoudt. ,,Dat is zo,” reageert de commandant rustig, ,,Maar jij bent niet de initiatiefnemer, of wel?”
,,Hoezo? Omdat ik mezelf niet dapper genoeg vindt?”
,,Nee, omdat volgens dit document ene ‘Igro’ hier zou moeten zitten,” Aran-Gosh haalt een document tevoorschijn, waarop het koninklijke embleem te zien is, ,,Ik had gehoopt hem hier te vinden, maar mijn mannen hebben hem niet gevonden. Weet jij waar die is?” Gar’Dal slikt en schudt zijn hoofd. Maar dat was niet de reactie die de commandant wilde. Hij werpt een blik naar de reus en die slaat Gar’Dal vervolgens met zijn vuist in het gezicht. Gar’Dal kreunt en haalt vervolgens zijn bebloede neus op, ,,Volgens mij heb je de vraag niet goed begrepen,” zegt Aran-Gosh, nog altijd met de kalme, bekakte stem, ,,Waar is Igro?”
,,Die is al enkele dagen geleden zomaar vertrokken,” vertelt Gar’Dal de halve waarheid, ,,Niemand weet waarom en niemand weet waar die naartoe is gegaan. Wat is er dan?” Aran-Gosh lacht. ,,Niets bijzonders. Hij moet gewoon dood,” De commandant staat op en spreekt de soldaten toe, ,,Gooi deze knul weer bij de rest en start de zoektocht in het bos.” Gar’Dal wordt vervolgens bij zijn schouders gepakt. Rustig staat hij op en loopt hij met de twee soldaten mee. Maar nadat ze door de deur zijn gegaan van het gebouw die naar de kerkers leidt, stopt Gar’Dal, trapt hij op de voet van de linker soldaat. Die schreeuwt waarop Gar’Dal zijn hoofd naar achteren gooit en de soldaat een kopstoot geeft. Kort daarop draait hij naar rechts en staat hij tegenover de andere soldaat, die hem met een verbaasde blik aankijkt. Hij wilt zijn zwaard krijgen, maar krijgt een knietje in zijn kruis en vervolgens een mep in zijn gezicht, waardoor hij naast zijn collega bewusteloos raakt. Maar voordat hij naast zijn collega op de grond kan vallen, pakt Gar’Dal hem en grijpt de sleutelbos. Schuddend met zijn hoofd kijkt hij vervolgens naar de twee soldaten en loopt de trap af naar beneden. Eenmaal beneden wordt hij welkom geheten door tientallen verbaasde gezichten. ,,Ik wil graag een paar goede vechters meenemen. De rest moet voorlopig hier blijven. Anders lopen jullie gevaar,” zegt Gar’Dal, ,,Dus wie gaan er met me mee?” Het blijft stil, maar Dagarik wurmt uiteindelijk naar voren. Gar’Dal glimlacht en vraagt of er nog meer mensen zijn, waarna Micha naar voren komt. ,,Ik laat jullie niet met alle eer strijken,” zegt hij. Gar’Dal lijkt tevreden en sluit de cel. Daarna gooit hij de sleutel naar binnen en zegt: ,,Ik ben hier niet geweest en jullie hebben geen sleutels.” Zonder te wachten op een reactie draait hij zich om en loopt weg, met Micha en Dagarik achter hem aan. ,,Wat wilden ze van je?” vraagt Dagarik vervolgens zachtjes en Gar’Dal antwoordt: ,,Ze willen Igro. Waarom weet ik niet, maar ik heb het ze niet verteld.” Dagarik knikt. Als ze eenmaal bij de bewusteloze soldaten zijn aangekomen pakt Gar’Dal een zwaard. Micha wilt er ook één pakken, maar Gar’Dal houdt hem tegen: ,,Als ze zien dat er twee zwaarden weg zijn, weten ze ook dat ik niet alleen ben en lopen de gevangenen gevaar,” Micha knikt en Gar’Dal geeft hem het zwaard, ,,Ik zoek mijn boog wel weer op. Dagarik, waar is jouw slinger?”
,,Die heb ik ergens in het kamp verstopt,” zegt hij, ,,Wat is het plan?”
,, De Sari zijn met teveel om ze allemaal aan te kunnen of te verjagen,” antwoordt Gar’Dal, ,,Daarom richten we de aanval op de reus en de commandant. Als dat is gelukt begeleiden we iedereen uit het kamp.” De drie bespreken daarop een strategie, waarna Gar’Dal onzichtbaar wordt en door de deur gaat. Micha en Dagarik volgen en gaan ieder een andere kant op. Micha gaat naar links en Dagarik naar rechts. Hij herinnert nog precies de plek waar hij de slinger heeft begraven en probeert er via de snelste weg te komen. Nadat hij door enkele stegen is gegaan komt hij aan op de plek. Hij opgehoopte zand is nog zichtbaar en snel begint Dagarik te graven. De slinger en de kogels liggen er nog en nadat hij het zand ervan af heeft geklopt, verschijnt er een glimlach op zijn gezicht en staat hij op.

Bij de afgesproken plek komen de drie bijeen. Dagarik heeft zijn slinger, Gar’Dal zijn boog en Micha heeft de ontsnapping voorbereid. ,,De wapens liggen opgeslagen op de plek waar ik dacht dat ze zouden liggen,” zegt Gar’Dal, ,,Daarnaast zitten de commandant en de reus ook nog op de plek als eerst en is er nauwelijks bewaking.”
,,Mooi. Ik heb een route uitgestippeld,” deelt Micha zijn bevindingen, ,,En daar is ook weinig bewaking.” Gar’Dal knikt en maakt vervolgens aanstalten om verder te gaan. Dagarik en Micha volgen, totdat Gar’Dal onzichtbaar wordt. Dagarik verschuilt zich achter een muurtje en Micha verdwijnt ook uit beeld. Dagarik houdt de slinger in de aanslag en nu is het afwachten tot het teken. En Dagarik een luide kreet hoort, weet hij dat het zover is. Hij komt achter het muurtje vandaan, brengt de slinger in beweging en mikt op de eerste soldaat die hij ziet, terwijl Micha ook tevoorschijn komt en de aanval opent op een andere soldaat. Tegelijkertijd ziet Dagarik de ene na de andere pijl in het enorme lichaam van de reus verdwijnen die vanuit het niets komen. Micha blijkt een goede zwaardvechter en weet de ene na de andere soldaat uit te schakelen, totdat de commandant daar in zijn eentje zit. Verbaasd kijkt hij om zich heen, maar blijft kalm zitten. ,,Oké, ik geef me over,” zegt hij, ,,De verassing is aan jullie zijde.” Dagarik glimlacht en ziet hoe Micha Aran-Gosh van de stoel aftrekt en meeneemt. Ze lopen door het kamp en stoppen voor de kerkers. Gar’Dal gaat naar binnen en komt even later terug met de stoet gevangenen achter zich. Vervolgens wilt Micha hen de weg wijzen naar buiten, maar Gar’Dal wilt eerst nog iets anders doen: ,,We moeten eerst wapens verzamelen,” zegt hij, ,,Anders worden ze straks weer aangevallen.”
,,Maar houden we de commandant niet als gijzelaar?” vraagt Micha, ,,Dan passen ze wel op met ons aanvallen.”
,,Nee, dat is te gevaarlijk,” antwoordt Gar’Dal, ,,Want dan worden we zeker dag en nacht bedreigd. We moeten juist zo snel mogelijk zien weg te komen.” Micha knikt en de groep vertrekt naar de wapenopslag, als plotseling een soldaat voor hen schiet en Micha steekt met zijn zwaard. Direct daarop valt Gar’Dal de soldaat en keert zich tot Micha, die bloedend op de grond ligt. ,,Stomme soldaat,” mompelt Gar’Dal, terwijl hij wond van Micha bekijkt. Het is een grote steekwond in de buik waar veel bloed uit komt. Dagarik ziet hoe Micha het uitkermt van de pijn en knielt vervolgens naast de man neer Gar’Dal kijkt hem verbaasd aan, ,,Ga je dat hier doen?”
,,Als ik het nu niet doe, dan overleeft hij het niet,” zegt Dagarik. Hij pakt de hand van Micha en sluit zijn ogen. Onder zicht van alle gevangenen geneest hij de wond van Micha, terwijl hij zelf de wond overneemt en zichzelf heelt. Ze kijken met verbaasde blikken naar de jongen en zonder dat er wat wordt gezegd komt Micha verward overeind en verzamelt de groep zoveel mogelijk wapens. Daarna vertrekken ze uit het kamp en laten ze Aran-Gosh achter.
 

DeletedUser

Gast
Dagarik
Overzicht

Hoofdstuk 8: Andere plannen
De nacht valt en de vluchtelingen hebben een nieuw kamp opgezet met de voorwerpen die ze buit hebben gemaakt in Kamp B. De afstand tussen dat kamp en deze is groot genoeg om vannacht rustig te kunnen slapen. Zeker met de schade die ze hebben aangericht in Kamp B zal ervoor zorgen dat ze de komende tijd geen last zullen hebben van de Sari. Maar ze moeten morgenochtend wel vroeg weggaan en dus gebruiken ze deze nacht om rond een vuur plannen te bespreken. Zoals gewoonlijk is Gar’Dal aan daarbij aanwezig, maar ook Micha en Dagarik mogen erbij zijn. ,,We kunnen twee kanten op,” begint Gar’Dal, ,,De eerste mogelijkheid is dat we naar Esroth trekken, waar de Sari niet is. De andere optie is dat we de magiërs gaan helpen.”
,,Nee, de magiërs helpen lijkt me geen goed idee,” antwoordt een man die bij de groep zit, ,,We weten niet waar ze zitten en we moeten misschien dan wel terug naar het kamp.”
,,Klopt. Daarnaast leiden we dan de Sari naar hun schuilplaats,” voegt Gar’Dal er zelf aan toe, ,,En dat moeten we niet hebben.”
,,Dus we gaan naar Esroth?” vraagt Micha. Gar’Dal antwoordt: ,,Dat lijkt mij wel het beste, tenzij iemand van jullie nog een ander idee heeft.” De rest van de mensen rond het vuur schudt zijn hoofd, waarna een route wordt uitgestippeld. Daarna eindigt de bespreking en gaan ze uit elkaar, op zoek naar hun bed. Ook Dagarik kruipt in zijn slaapzak en weet al heel snel in slaap te vallen.
Plotseling wordt Dagarik midden in de nacht wakker. Hij staat op en loopt zijn tent uit. Hij kijkt om zich heen. Alles ligt er vredig bij en er is niks raars op te merken. Toch klopt er iets niet. Dagarik kan zijn lichaam niet besturen! Het lijkt alsof iemand anders hem bestuurt. Dagarik knijpt zijn ogen dicht en probeert weer wakker te worden, maar lijkt alsof hij al bij zinnen is. Hij probeert zich te verzetten tegen zijn lichaam die een eigen wil lijkt te hebben, maar dat lukt ook niet. En schreeuwen lukt ook niet. Wat is er dan aan de hand? Is dit een visioen? Visioen of niet, het ziet er allemaal wel heel echt uit. En hij voelt de wind blazen en de bladeren onder zijn blote voeten. Aangezien hij niet anders kan, wacht hij af wat er gebeurt en waar hij naartoe wordt gebracht. Hij loopt door het bos en lijkt uiteindelijk in Kamp B terecht te komen. Wat is hier? Zou hier nog iets verborgen liggen wat van cruciaal belang is? Dagarik hoopt snel een antwoord te krijgen op deze vragen, terwijl hij het kamp binnen loopt. Alles ziet er doodnormaal uit, totdat Dagarik in een tent komt waar de reus ligt! De pijlen zijn uit zijn lichaam verwijderd, maar hij ligt er meer dood bij dan levend. Wat is hier de bedoeling van? Vervolgens Dagarik zijn armen uit en pakt de reus vast en op dat moment wordt Dagarik overmeesterd door een helse pijn.

Dagarik schiet benauwd overeind. Hij hijgend en zwetend kijkt hij om zich heen. Hij is gelukkig nog in de tent waar hij zich kan herinneren afgelopen nacht in slaap te zijn gevallen. Het was dus een droom. Gelukkig. Of toch een visioen. Maar wat heeft het te betekenen? Misschien is het wel een waarschuwing voor mijn krachten, denkt Dagarik. Of nog erger: Misschien word ik wel slecht! Hij veegt het zweet van zijn voorhoofd en besluit niet overhaaste conclusies te trekken en de nacht te gebruiken om nog wat te slapen. Want droom of niet, het voelt alsof hij de hele nacht heeft gelopen. Met een diepe zucht laat Dagarik zich weer vallen en sluit hij zijn ogen. Maar slapen kan hij amper. Duizenden gedachten spoken door zijn hoofd, totdat de zon hem wekt. Tam, die naast hem in de tent slaapt, springt overeind en lijkt zoals gewoon vol energie te zitten. Maar bij Dagarik is dat duidelijk totaal anders. Met luid gekreun komt hij overeind en kruipt hij uit zijn slaapzak. Eenmaal buiten merkt hij dat iedereen al druk in de weer is met inpakken en gereedmaken. Dagarik zoekt vervolgens Gar’Dal op en vraagt aarzelend: ,,Kan ik je even spreken?” Gar’Dal kijkt verbaasd op, maar knikt en wacht op wat de jongen te zeggen heeft, ,,Had jij toevallig vannacht een rare droom?” Gar’Dal denkt even na en schudt daarna zijn hoofd: ,,Nee, hoezo?”
,,Oh, ik wel,” stamelt Dagarik. Hij twijfelt of hij vertelt wat er in zijn droom is gebeurd, maar is teleurgesteld dat het dus niet iets is wat alle halfgoden hebben gekregen, ,,Maar ’t het was niks bijzonders,” Dagarik besluit uiteindelijk om het te laten rusten, aangezien hij zelf de betekenis niet weet en Gar’Dal waarschijnlijk ook niet. Gar’Dal kijkt Dagarik vervolgens nog een tijdje aan. Maar wanneer die beseft dat Dagarik het hierbij houdt, gaat hij weer verder met waar hij mee bezig was.
Enkele uren daarna is het kamp opgeruimd en staat iedereen klaar om te vertrekken. Gar’Dal gaat voorop, gevolgd door twee andere leiders, waarna de rest komt. Dagarik loopt ergens middenin, naast Tam. Veel heeft hij niet om te dragen. Alleen zijn slinger en de tent. En Tam hoeft helemaal niets te dragen, dus is bezig met Irath te knuffelen en te spelen terwijl ze lopen. En zo lopen ze een aantal uur. ,,Dus wat vind je ervan?” Dagarik wordt uit zijn dagdroom gehaald en kijkt Tam verbaasd aan: ,,Sorry, wat?” Tam slaakt een zucht en begint opnieuw te vertellen: ,,Als we naar Esroth gaan, moeten we daar een nieuw leven leiden. Dan ben jij mijn oudere broer, Irath onze wolf en Gar’Dal onze papa. Wat vind je da…” Plotseling wordt zijn verhaal onderbroken door Irath die begint te grommen. Dagarik en Tam kijken hem verbaasd aan en kunnen de wolf niet tegenhouden als die naar een boom rent en omhoog begint te grommen. ,,Vast een eekhoorn of zo?” zucht Dagarik. Maar dan ziet hij hoe Gar’Dal de stoet stopt en terug naar Irath rent. Blijkbaar is het toch vrij bijzonder en Dagarik wacht af wat er aan de hand is. ,,Wie is daar?” roept Gar’Dal omhoog, naar de boom. Tot verbazing van Dagarik komt er enkele seconden daarna een antwoord: ,,Niet aanvallen als ik naar beneden kom,” klinkt een angstige stem. Wat volgt is geritsel in de bomen en een jongeman die tevoorschijn komt. Hij is gekleed in kapotte kleren en heeft warrig, onverzorgd haar. Alles lijkt erop dat het een vluchteling is. ,,Wie ben je en waar kom je vandaan?” vraagt Gar’Dal vervolgens. ,,I… ik ben Yuptar,” stamelt de jongeman, ,,Ik kom uit Razoth.”
,,Een vluchteling dus?” vraagt Gar’Dal. De jongeman, die zichzelf Yuptar noemt, staat intussen op de grond en knikt. ,,Jullie lijken ook op vluchtelingen,” zegt hij, ,,Klopt dat?”
,,Wij zijn van Kamp B,” antwoordt Gar’Dal, ,,Zegt je dat iets?” Yuptar kijkt hem vol ongeloof aan en zegt: ,,Nee, niet waar. Mijn mannen hebben de reizigers uit Kamp B afgeslacht zien worden door de Sari.” Er ontstaat rumoer in de groep en Dagarik begrijpt dat de deel die het kamp eerder al had verlaten het dus niet gehaald heeft. Gar’Dal legt het de jongeman uit en vraagt vervolgens: ,,Je had het over jouw mannen. Waar zitten die?” Yuptar twijfelt even en zegt vervolgens: ,,Ik ben van Kamp C. Wij zitten verderop in het bos.”
,,Kun je ons ernaartoe brengen?”
,,Worden jullie gevolgd door de Sari?” vraagt Yuptar en Gar’Dal schudt zijn hoofd, waarop Yuptar wuift dat ze hem kunnen volgen. En terwijl Irath weer vrolijk naast Tam komt, loopt de groep verder met een nieuwe tussenstop voor ogen die ze nog geen uur later bereiken. Het is een klein kamp, met geïmproviseerde tenten en primitieve materialen. Het telt slechts een handjevol mensen die nieuwsgierig uit de tenten komen en kijken wat er gaande is. Wat volgt is een blij wederzien tussen sommige personen die elkaar uit Razoth kennen en door de oorlog van elkaar werden gescheiden. Maar daarbij hoort ook de gedeelde verdriet van kennissen die zijn omgekomen of waarvan het nog onzeker is of die nog leven. Dat gedeelte kent Micha niet. Die stelt met een brede glimlach zijn broer voor aan Gar’Dal en Dagarik komt er nieuwsgierig bij staan. ,,Dit is Fitor, mijn oudere broer,” Micha wijst naar de andere grote man met die net zoals Micha ook een volle baard heeft. Fitor aait over de bol van zijn kleine broer en Dagarik ziet het lachend aan.

Nadat de twee groepen zijn herenigd begint, zoals een gewoonte begint te worden, de bespreking tussen de leiding. Dagarik mag er weer bij komen zitten, maar is daar niet zo blij mee. Hij had veel liever geholpen met tenten opzetten en kunnen kletsen met verschillende mensen her en der. Maar nu hij hier zit, probeert hij wel de aandacht erbij te houden. ,,Wij trekken eens in de twee dagen verder,” vertelt één van de ouderen van het andere kamp, ,,Dus dat betekent dat we morgen weer verder willen trekken. Dat doen we in de hoop zo de Sari voor te kunnen blijven.” Gar’Dal knikt en vraagt: ,,Hebben jullie eigenlijk nog iets van Kamp A gehoord?” De man schudt zijn hoofd. ,,Nee, het is ook een grote verassing dat we jullie zien. Helemaal nadat we de lichamen van de leiders van Kamp B vonden.”
,,Maar waar willen jullie naartoe?”
,,Wij hebben Surh als einddoel,” De oude man heeft nog steeds het woord. Gar’Dal vertelt vervolgens hun plan, maar zegt er tevreden mee te zijn om het bij Surh te houden. ,,Mocht het daar ook onveilig worden, dan kunnen we daarna nog altijd verder trekken,” voegt Gar’Dal er aan toe. De leiders knikken en de plannen zijn gemaakt. Dagarik heeft niet alles even goed kunnen volgen, maar heeft de belangrijkste onderwerpen er uit weten te halen. Hij staat op als de rest ook op staat en loopt met Gar’Dal mee die nog in gesprek is met iemand anders, totdat hij Tam tegenkomt en Dagarik hem opzoekt. ,,Lukt het een beetje met de tent opzetten?” Tam knikt, maar Dagarik ziet achter hem de slordige tent hangen die nauwelijks overeind staat. Dagarik lacht en zegt: ,,Kom, ik help je wel.” Tam lacht terug en samen lopen ze naar de tent.
Die avond is de samengesmolten groep vrolijk en gezellig in kleine groepjes in het kamp aan het dineren. Tam, Dagarik, Gar’Dal, Micha en Fitor vormen zo ook een groepje. Maar op het eindeloze geklets tussen de twee broers na is het er tamelijk rustig binnen dit groepje. ,,Dagarik, wat is er?” vraagt Tam en Dagarik kijkt op vanuit zijn gedachtegangen. ,,Oh, ik heb niet zo goed geslapen afgelopen nacht.”
,,Ah, die droom waar je het vanochtend over hebt?” vraagt Gar’Dal en Dagarik knikt, ,,Over dromen gesproken… Weet je nog wat ik zei voordat die reus het kamp aanviel?”
,,Dat je weg wilde?” Gar’Dal knikt en begint te vertellen: ,,Nu er weer een leiding is en ik niet de verantwoordelijkheid voor dit kamp op me hoef te nemen, zit ik er weer aan te denken om alleen verder te gaan.”
,,Begin je weer?” Dagarik zucht, ,,Wat denk jij in je eentje te kunnen bereiken wat je hier niet met al deze vluchtelingen kan doen?”
,,Ik heb meer vrijheid,” legt Gar’Dal uit, ,,Ik hoef dan alleen op mezelf te letten en heb ik dus niet de verantwoordelijkheid voor al deze vluchtelingen.” Opeens zet Tam zijn soepkom neer en loopt boos weg. De rest van het groepje kijkt hem verbaasd aan, totdat Dagarik het gesprek herinnert van Tam om een familie te vormen. Hij kijkt Gar’Dal zonder te wat te zeggen en die lijkt te begrijpen dat het zijn schuld is. Het staat op en loopt Tam achterna, terwijl Dagarik blijft zitten. ,,Waar ging dat over?” vraagt Fitor aan Dagarik, maar die kijkt alleen op en zegt nog steeds niets. Hij is helemaal in gedachten aan het verzinken. Hij snapt het punt van Gar’Dal wel. Hij herkent het ook, maar deelt op het moment niet dezelfde ideeën. Na het leegeten van de kom soep gaat hij stilletjes de tent in en ziet dat Tam er ook al is. Hij slaapt niet, maar wilt ook niets zeggen. Dagarik respecteert het en kruipt in zijn slaapzak, in een poging tot rust te komen.
Een tiental kilometers zuidelijker staan nog altijd de muren van de voormalige academie, waar Aran-Gosh een tent binnen loopt. ,,T’yer, fijn om te zien dat het weer goed gaat met je,” zegt de commandant en kijkt naar de reus die zonder verwondingen op de tafel zit. ,,Wat is er met me gebeurd?” vraagt de reus met zijn lage en diepe stem, ,,Hoe kan dit?”
,,Laten we het erop houden dat ik iemand heb gebruikt om jou beter te maken,” antwoordt Aran-Gosh, ,,Hij heeft machtige krachten waarmee hij de verwondingen van iemand die hij aanraakt kan overnemen en vervolgens zelf geneest. Hij is erg handig, maar ik heb hem laten gaan. Ik wil dan ook niet dat zij worden opgejaagd.”
,,Waarom niet?” vraagt de reus, die T’yer wordt genoemd.
,,Ik heb een ander plan met hem,” Er verschijnt een grijns op het gezicht van de commandant, ,,Vroeg of laat zal de jongen vanzelf doen wat ik wil dat hij doet.” T’yer lijkt het nog niet te begrijpen, maar Aran-Gosh besteedt daar geen aandacht aan en loopt weg, met een akelige lach.
 

DeletedUser

Gast
Dagarik
Overzicht

Hoofdstuk 9: Het boekje
Het is stil. Er zijn maar weinig vogels die van plan zijn hier te overwinteren. En dus is er tussen de bomen geen geluid te ontdekken. Dagarik ligt krioelend in zijn slaapzak, denkend aan wat er vandaag allemaal is gebeurd. Het is moeilijk om zijn hoofd leeg te krijgen en in slaap te vallen, maar gelukkig helpt de stilte wel. Dagarik draait zich in een andere houding in een poging te kunnen slapen, als hij merkt dat iets in zijn zij prikt. Dagarik grijpt in zijn slaapzak en voelt er iets liggen. Hij haalt het tevoorschijn, alleen is het te donker om goed te kunnen zien wat het is. Maar het voelt als een boekje. Dagarik kruipt uit zijn slaapzak en port Tam, die aan de andere kant van de tent ligt. ,,Tam, ben je wakker?” De blonde jongen draait zich kreunend om. ,,Nu wel,” zucht hij, ,,Wat is er?”
,,Weet jij wat dit is?” vraagt Dagarik, ,,Het lag in mijn slaapzak. Het is een soort boekje.”
,,Oh dat. Ja, die had ik gevonden in jouw slaapzak toen ik de tent aan het inpakken was,” antwoordt Tam, ,,Bij het opzetten van de tent heb ik het maar weer in je slaapzak gestopt,” Dagarik kijkt verbaasd naar Tam. Uiteindelijk zucht die: ,,Mag ik nu weer slapen?” Dagarik knikt, maar Tam kan dat natuurlijk niet zien. Dat is ook niet nodig, want het gesprek van stil en Tam draait zich om. Maar Dagarik denkt niet meer aan slapen. Hij heeft geen idee wat dit boekje is en is nu te nieuwsgierig om tot morgen te wachten om erin te kunnen kijken. En dus loopt hij naar buiten en zoekt hij een kampvuur op dat nog brandt. Er zitten een paar wachters bij. Ze begroeten Dagarik en vragen verder niet wat hij hier komt doen. Dagarik groet terug zonder er veel aandacht aan te besteden en houdt het voorwerp in het licht. Het is een klein, simpel kladboekje met een houten kaft en bladeren met een bruine tint. Het wordt bij elkaar gehouden door touwtjes die erdoorheen lopen. Op de voorkant staat niets, maar wanneer Dagarik de eerste bladzijde voor zich krijgt, valt zijn mond open van verbazing. Zonder te lezen wat er staat, bladert hij snel door het boekje. Dit moet Gar’Dal zien! Hij springt op en rent weg van het vuur en laat de wachters verbaasd achter zich. ,,Gar’Dal, Gar’Dal!” roept Dagarik als hij voor de tent staat waar Irath voor ligt. Zonder op een reactie te wachten gaat hij naar binnen en port hij zijn vriend, ,,Kom ik wil je iets laten zien,” zegt hij, ,,Maar daarvoor hebben we het vuur nodig.” Gar’Dal draait zich om en zegt: ,,Niet nodig. Ik heb hier een lantaarn,” Gar’Dal haalt het voorwerp tevoorschijn en een setje vuurstenen. Hij opent de lantaarn en slaat de stenen tegen elkaar aan, totdat er licht in de lantaarn komt, ,,Wat moet je me zo nodig laten zien?” Dagarik haalt het boekje tevoorschijn en geeft het aan Gar’Dal. ,,Lees maar,” biedt Dagarik aan, maar Gar’Dal bedankt en zegt: ,,Oh, had ik dat niet verteld? Ik heb nooit leren lezen of schrijven.”
,,Maakt niet uit. Ik zal wel vertellen wat er in staat,” Dagarik merkt op hoe erg zijn stem trilt door de spanning. Het boekje kan hij ook niet stil houden in zijn handen, ,,In dit boekje staat allerlei informatie over de Sarische koning Gordon.”
,,Oké,” zegt Gar’Dal op een toon waaruit blijkt dat hij nog niet onder de indruk is, ,,Hoe kom je eraan?”
,,Dat weet ik niet zeker. Maar nu komt het raarste gedeelte: Ik heb het geschreven!” zegt Dagarik met luide stem, ,,Alleen kan ik het me niet goed herinneren.” Gar’Dal kijkt hem met een vragende blik aan. ,,Dus je hebt het gewoon een keertje verzonnen en dat ben je nu vergeten?” vraagt hij op concluderende manier, maar Dagarik schudt zijn hoofd en zegt: ,,Als dat zo is, weet ik onbewust meer van Noroth dan ik nu weet,” Hij laat de eerste bladzijde zien en wijst een plaatsnaam aan en vraagt vervolgens: ,,Heb je een kaart bij de hand?” Gar’Dal knikt haalt een map tevoorschijn. Dagarik begint te zoeken, maar Gar’Dal vindt uiteindelijk de plaatsnaam. Het is een klein stadje vlak onder de hoofdstad van Noroth, ,,Ik zweer dat ik er nog nooit van heb gehoord.”
,,Maar hoe verklaar je dan dat jij dit hebt geschreven?”
,,Weet ik niet zeker,” klinkt de hoge stem van Dagarik als hij peinst, ,,Maar weet je nog dat ik naar je toe kwam met de vraag of jij een rare droom had?” Gar’Dal knikt, ,,In die droom liep ik naar Kamp B toe en….” Dagarik twijfelt of hij ook vertelt over dat hij de reus genas. Maar hij laat dat gedeelte achterwege en gaat verder: ,,Ik kan me vaag herinneren dat ik daar alles heb opgeschreven. Alleen ik was niet mezelf. Het leek alsof mijn lichaam een eigen wil had waar ik me niet tegen kon verzetten.”
,,En daarna had je dit boekje?” vraagt Gar’Dal en Dagarik knikt, ,,Maar waarom kom je er dan nu pas mee?”
,,Omdat ik niet wist dat ik het boekje had. Pas vannacht vond ik het in mijn bed.” Gar’Dal wrijft nadenkend over zijn kin. Na een korte stilte vraagt hij: ,,Wat staat er nog meer in het boekje?” Dagarik begint aandachtig te lezen en Gar’Dal komt er nieuwsgierig naast zitten, terwijl hij met lantaarn de bladzijden verlicht. ,,Dit lijkt wel letterlijk te zijn overgenomen uit een rapport,” zegt Dagarik verbaasd, ,,Er staan hoeveel soldaten waar zijn met een keurige tijdsaanduiding, wat de koning allemaal heeft gedaan en wat zijn plannen zijn!”
,,Weet je het heel zeker?” Dagarik knikt en antwoordt: ,,Ja, dit staat er allemaal in. Ik heb geen idee hoe en waarom, maar we moeten er iets mee.”
,,Als deze informatie klopt, dan is de sleutel om de oorlog te beëindigen,” zegt Gar’Dal enthousiast. Maar zijn enthousiaste toon zakt in als gesis van omliggende tenten aangeven dat hij stil moet zijn, ,,Hiermee kunnen we Gordon van zijn troon stoten en weer vrede brengen in Garoth,” gaat Gar’Dal verder, op fluisterachtige toon, ,,Ik stel voor dat we morgen richting Noroth trekken.” Dagarik kijkt hem met een verbaasde blik aan. ,,Wil je alleen gaan met mij?” vraagt hij, ,,Is het niet handiger om de leiding hiervan op de hoogte te stellen en om troepen hiervoor te verzamelen?”
,,Nee. Stel als het lukt om de leiding ervan te overtuigen dat deze informatie bruikbaar is, wat ik al sterk betwijfel of dat gaat lukken, zelfs dan krijgen we ze niet zo ver dat we troepen mee kunnen krijgen,” brengt Gar’Dal ertegenin, ,,Dit is iets wat we samen moeten doen.” De stilte valt en Dagarik knikt. Vervolgens vraagt hij: ,,Maar nemen we Tam ook mee?”
,,Nee. Het is voor beide partijen het beste als hij hier blijft.”
,,En Micha?” vraagt Dagarik, ,,Is die niet handig om mee te nemen? En zijn broer?”
,,Ja, goed idee,” zegt Gar’Dal terwijl hij uit zijn slaapzak stapt, ,,Ik ga hen gelijk vragen.” Verbaasd ziet Dagarik toe hoe Gar’Dal zijn schoenen aantrekt en naar buiten gaat met de lantaarn. Dagarik blijft in de tent en hoort hoe Gar’Dal verderop de naam roept van Micha en het plan uitlegt en hij kan het niet laten stilletjes te lachen als Dagarik vervolgens chagrijnige reacties hoort. Maar blijkbaar krijgt Gar’Dal ze wel zo ver en kijkt hem even later verwonderd aan als die terug in de tent is en zegt: ,,Morgenochtend vertrekken wij met z’n vieren naar het noordoosten. Zorg dat je dan klaarstaat,” Dagarik knikt en zoekt zijn eigen tent weer op. In zijn hoofd is het er zeker niet rustiger op geworden, maar doordat hij nu al zo lang wakker is lukt het hem alsnog als een blok in slaap te vallen.

De volgende morgen staat Dagarik met gemengde gevoelens op. Aan de ene kant heeft hij er zin in, maar aan de andere kant wilt hij niet Tam achterlaten. Hij ziet de jongen rustig nog in zijn bed liggen, zich niet bewust van wat er gaat gebeuren. Dagarik pakt stilletjes zijn spullen in en verlaat zonder wat te zeggen de tent. Buiten staat Gar’Dal met Irath aan zijn zij al op hem te wachten. ,,Heb je al afscheid genomen van Tam?” vraagt Gar’Dal en Dagarik schudt zijn hoofd: ,,Ik zou niet goed weten wat ik moet zeggen.” Gar’Dal begrijpt het en loopt weg, op naar de tent van Micha en Fitor. Dagarik volgt en ziet dat zij intussen ook klaar staan, waarop de groep zich bij de leiding afmeldt en het kamp wilt verlaten. Maar dan verschijnt Tam en roept Dagarik: ,,Waarom ga je ook weg?” vraagt hij verontwaardigd, ,,Ik dacht dat Gar’Dal alleen ging!”
,,Luister, dit is iets waarbij ik Dagarik erg nodig heb,” zegt Gar’Dal en hij hurkt voor de jongen, ,,Wij gaan niet zo maar rondzwerven zoals mijn plan eerst was. We hebben nu een echte missie.”
,,Laat mij dan ook meegaan!”
,,Nee, dat is te gevaarlijk,” antwoordt Gar’Dal, ,,Als jou iets overkomt vergeef ik het me nooit. Hier in het kamp ben je veilig,” Gar’Dal veegt voorzichtig een traan van Tams gezicht af, die het niet meer kan inhouden, ,,Komen jullie wel weer terug?” vraagt hij en Gar’Dal antwoordt: ,,Ja, we zullen elkaar weer zien.”
,,Beloof het me!” eist Tam. Gar’Dal twijfelt en haalt daarna zijn handen van Tam en grijpt naar zijn eigen keel. Hij haalt een ketting tevoorschijn waar een klein, houten popje aan hangt. ,,Deze ketting is mijn enige aandenken van waar ik vandaan kom,” zegt Gar’Dal. Hij pakt de hand van Tam en legt de ketting in zijn handpalm. Daarna vouwt Gar’Dal de hand van Tam dicht, ,,Het is nu van jou. Maar ik kom terug om de ketting weer op te halen. Beloofd.” Het sippe gezicht van Tam maakt plaats voor een brede glimlach, waarna hij Gar’Dal om de hals vliegt. Vervolgens keert Tam zich tot Dagarik. ,,Ik wil jou ook weer terugzien,” zegt de blonde jongen. ,,Geen zorgen,” antwoordt de andere jongen, ,,Ik ben lastig te doden.” Hij grijnst en Tam glimlacht, waarna ze elkaar omhelzen. Uiteindelijk nemen Micha en Fitor ook kort afscheid van Tam en dan is toch echt het punt aangekomen waarop de vier vertrekken. Achteromkijkend blijft Dagarik Tam uitzwaaien, totdat hij helemaal achter de bomen is verdwenen.

Al na enkele uren lopen maken de bomen plaats voor het hoge gras en maken kleine keien plaats voor bergen die in de verte zichtbaar zijn. Wanneer de groep de laatste boom achter zich heeft gelaten, is er tot aan de horizon geen boom meer te zien. Alleen het hoge gras met een verhard pad middenin. Het pad sluit aan op bruggen die over kletterende beekjes gaat en de groep volgt het pad dat zijn weg vervolgt tussen de twee verschillende bergketens. Links loopt het gebergte die via een boog doorloopt tot aan westkust en rechts staan de bergen die om een zee zijn gevestigd. En tussen die twee gebergten ligt een klein stadje waar de groep diezelfde dag nog aankomt. ,,Wie zijn jullie?” roept een wachter. Ondanks dat het stadje erg klein is, heeft het wel een stenen stadsmuur en wachters. ,,Wij zijn vluchtelingen uit Razoth,” antwoordt Gar’Dal ,,Wij zijn op weg naar Tirar.” De wachter bekijkt de vier vreemdelingen op zijn gemak en laat ze er vervolgens langs. Eenmaal binnen bedenkt Dagarik zich iets bij het zien van alle winkels. ,,Hey jongens,” zegt hij, ,,Hebben we eigenlijk geld?”
,,Nee, maar dat is ook niet nodig,” zegt Gar’Dal vastberaden, ,,Er loopt genoeg wild buiten rond om van te kunnen leven.”
,,En waar wil je dan slapen?”
,,Buiten het dorp, aan de andere kant. We hebben onze tenten nog.”
,,Dus we gaan hier verder niks doen?”
,,Daar hebben we ook geen tijd voor, toch?” vraagt Gar’Dal. Zonder te reageren besluit Dagarik dat hij niet meer hoeft te vragen. Het is duidelijk. Zwijgend loopt hij de rest achterna en ziet met rammelende maag de lekkernijen aan in de toonbanken waar ze langslopen. Dagarik merkt dat het leven op straat toch zijn patronen heeft achtergelaten. De verleiding is dan ook erg groot bij Dagarik om iets te stelen. Maar hij weet zich in te houden. Zeker na het zien dat de volwassenen zonder om te kijken doorlopen.
Al snel zijn ze aangekomen aan de andere kant van de stad en lopen ze door de stadsmuur. ,,Dat is een mooie plek om de tenten op te zetten,” zegt Fitor en wijst naar een open plek aan de rand van het pad. Zijn broer en Gar’Dal stemmen in en beginnen met het opzetten van de tenten. Dagarik doet mee, maar kan dankzij zijn enorme trek niet volop meehelpen.
,,Hé, wat moet dat daar?” Een soldaat komt vanuit de stad richting het kamp met een boze blik, ,,Het is niet toegestaan om buiten de muren te kamperen!”
,,Moeten we de tenten dan opzetten midden in de straten?” vraagt Gar’Dal en de rest lacht, behalve de soldaat. ,,Waar komen jullie vandaan?” vraagt hij, zonder antwoord te geven op Gar’Dal. Fitor neemt daarop het woord. ,,Wij zijn vluchtelingen uit Razoth en hebben geen geld. Dus we kunnen niet in herbergen verblijven,” luidt het diplomatieke antwoord van Fitor, ,,We hoeven geen medelijden of iets anders, maar als we hier onze nacht door mogen brengen zijn we erg dankbaar.” De soldaat krabt nadenkend op zijn hoofd. ,,Vluchtelingen uit Razoth? Jullie zijn de eersten die ik hier zie,” zegt de man fel, ,,Ik houd jullie vannacht in de gaten.”
De soldaat loopt vervolgens weg en de groep kijkt elkaar verbaasd aan. ,,Eerst dacht ik dat dit geen goed idee was, omdat we zo kwetsbaar zijn voor bandieten,” zegt Dagarik, ,,Maar met die soldaat die op ons let kan ons niks overkomen.” De rest lacht weer en gaat verder met het opzetten van het kamp, terwijl Gar’Dal zijn boog pakt en zich klaar maakt voor de jacht. ,,Ik hoop binnen drie uur weer terug te zijn,” zegt Gar’Dal, ,,Maken jullie intussen een vuurtje?” Vervolgens verlaat hij het kamp. Micha haalt een handbijl tevoorschijn en vraagt zijn broer mee om hout te verzamelen, terwijl Dagarik op het kamp moet passen. Dagarik kijkt ze na tot ze door de duisternis uit het zicht zijn verdwenen.
 

DeletedUser

Gast
Samen de dood tegenmoet

Samen de dood tegenmoet

Notitie: Sorry als er veel fouten in staan. Ik heb veel last van mijn dyslexie de laatste tijd, maar dat belemmert niet mijn ambitie om te schrijven. Het eindproduct misschien wel.

Daar zaten we dan, ten midden van ons gevechts-ruimte schip. Het was altijd ons thuis geweest en zo lang als ik me kan herinneren voeren we erin rond, alle uithoeken van het universum ontdekkend.

Jarenlang heb we het universum onveilig gemaakt, maar hier kwam een einde aan toen het kwaad opbloeide. We maakten de keuze om te helpen het kwaad te verslaan en hier van hebben wij zeker geen spijt.

We hebben het universum gered het dat is het aller belangrijkste. Hier zitten we dan, samen, samen ons lot tegemoet. Het lot wat deze vriendschap heeft gegeven, het lot dat ons laatste avontuur zal zijn, maar een avontuur dat ik met niemand anders zou willen delen.

Ik keek naar links en ik zag een van mijn vrienden zitten, Geona, ze had sluik rood haar, groene ogen een een witte, maar glanzende huid. In haar zwarte strakke ruimte pak zaten scheuren en in de scheuren waren wonden te zien. Ze keek me erg bezorgd aan en in response gaf ik haar een zwak kusje.

Met een geforceerd lachje kwam ik weer terug in mijn vorige houding. Ik keek rond en de rest van mijn vrienden zaten in een kring. Met zijn achten waren we en ik voelde me schuldig voor de dood die we tegemoet kwamen. Ik was tevens een door hun benoemde kapitein van ons schip en ik voelde toch wat verantwoordelijkheid.

Mijn beste vriend, Mef, zat rechts van mij en met zijn bruine haar, blauwe ogen en getinte huid maakt hij normaal een relaxte uitdrukking, maar vandaag niet. Hij was bang. Niet bang voor zichzelf, maar voor zijn vrouw. De vrouw van zijn leven. Gyu.

Die vrouw lag hijgend naar adem in zijn armen en doelloos staarden ze naar het plafond. Ze was al op weg naar het nieuwe avontuur alleen was ze verder op weg dan ons, maar niet voor lang meer. Een traan viel op haar gezicht en de traan van afkomstig van haar man. Snikkend had hij haar vast en paniek ontstond in zijn ogen.

Als een van hen zou heengaan, zou de ander meegaan. Nu ging het ook echt gebeuren, maar de een was al verder dan de ander.

Onze techneut, Rolb, zat tegen een pilaar en de tranen stroomde over zijn gezicht. Met medelijden bekeek ik hem en ik moest bijna overgeven toen ik zijn benen zag, nou wat ervan over was. Hij had geprobeerd ons te redden, maar het had bijna zijn eigenlijk leven gekost.

Niet dat het veel uitmaakte op dit moment, maar dat terzijde. Onze medic, Hoa, lag in een groote bloed poel, maar het maakte al niks meer uit. Ze gingen toch al heen, maar we hadden het geprobeerd. Ze had de benen willen herstellen, maar de vijand was gewoon te sterk. Een bom explodeerde net voor haar en ze was verminkt, niet op een plek, maar overal. Er was gewoon geen beginnen aan.

En dan hadden we nog ons beest, een beer van een vent en de beste strijder genaamd Zed die we hadden en ik was blij dat ik hem een vriend kon noemen. Hij was dapper, moedig en hij zou alles doen voor je. Zijn arm lag naast hem en met bloedrode ogen keek hij ernaar. Zijn armen waren alles voor hem, hij vocht ermee en beschermde zijn vrienden ermee. Hij was weerloos en hij kon het gewoon niet meer hebben.

Ik zelf zag er nog goed uit en daar voelde ik me schuldig voor. Ik heb het nog geprobeerd ons hieruit te krijgen, maar tevergeefs.

“Het was een eer vrienden.” Fluisterde ik zachtjes. Buiten hoorden we flinke knallen en het schip schudde flink heen en weer. “Ik ben blij dat ik jullie ontmoet heb en dat ik jullie mijn vrienden kan noemen. Het-“ ik snikte een keer hard en probeerde verder te gaan. “Het- Het spijt me heel erg! Ik heb dit nooit gewenst en als ik het wist zouden we nooit geweest zijn!”

Het kwam er allemaal als een waterval uit en tot zijn varassing kreeg ik glimlachjes terug.

Zed, de strijder, ging recht zitten en wende zijn ogen af van zijn arm. “Iam, het is oké. We hebben er zelf voor gekozen en we hebben het gedaan! Iam! We hebben het hele universum gered van de terror en dat ik me daarbij het leven verlies maakt me niks uit. We hebben alles gedaan wat we konden en het leger zal zo hier zijn.”

Mijn vriendin omhelsde me en fluisterde in mijn oor. “Ik houd van je, Iam. Vergeet dat niet. Ik blijf altijd van je houden, zelfs na de dood.”

Ik kon het niet laten om een klein glimlachje tevoorschijn te toveren. Ik gaf haar snel een kus op de wang en richtte me weer tot mijn vrienden. “Ik heb jullie altijd als mijn familie beschouwd en ik ben blij dat ik dit moment met jullie kan delen. In het volgend avontuur gaan we het vieren. Vieren dat we bij elkaar zijn.”

Door het raam van de cockpit kon ik zien dat het leger dat we hadden opgeroepen gearriveerd had en al snel ontstond er een gevecht tussen goed en kwaad. De tiran was al verslagen, maar het leger niet, het zou nog alles doen om te winnen, maar zij waren verloren.

Hun schip was te beschadigd om zelfs maar te vliegen. Het enige wat hun nog weerhield van de dood waren hun schilden. Nog maar 5 procent van het vermogen was over.

“Zed, Geona, Koig, Mef, Gyu, Rolb en Hoa.” Iedereen keek op en zelfs Koig, verminkt als een kinkel, en Gyu, doelloos als altijd, keken op. “Help elkaar op en laten we nog een laatste helden daad verrichten.”

Degene die konden sprongen op en hielpen de andere op. We hadden geen zin om te wachten op de dood. We gingen toch al dood en we waren voorbereidt op dit moment, maar als wij gingen ging de vijand mee.

Ik ging op mijn plek in de cockpit en ik ging dit schip de een of andere manier vooruit sturen. Ik kreeg een idee, maar het was dwaas en gevaarlijk. We konden dan wel misschien niet sturen, maar rechtdoor kon altijd.

Ik keek recht vooruit en zag het grootste schip daar vliegen en ik keek achter me. Al mijn vrienden stonden steunend en kreunend in de deur opening en ze knikte tezamen. Ik haalde diep adem en met een duw, duwde ik de grendel vooruit.

Als een speer vlogen we op het grootste schip af en ik stond op. Ik liep naar mijn vrienden en we vielen elkaar letterlijk en figuurlijk de armen.

Daar stonden we dan, nog een laatste heldendaad verrichtend, nog een ding samen voor ons nieuwe avontuur. We waren niet bang voor de dood, maar bang voor wat we achterlieten.

Familie, vrienden, maten en broeders. We lieten ze achter en weerzien was zowat onmogelijk. We gingen dan wel samen op avontuur, maar de dood moesten we alleen doen. Misschien daarna, na de dood, was er iets wat ons weer samen bracht.

Tranen stroomde over mijn wangen bij de gedachten dat ik mijn vrienden misschien niet eens meer terug kon zien. Snel schoof ik de gedachte opzij en richtte me op mijn vrienden.

“De dood. Dit gaan we tegemoet! Samen gaan we het tegemoet, maar we moeten het alleen weerstaan.” Iedereen knikte instemmend en iedereen werd zenuwachtig. Het was nu zo dichtbij, je kon het bijna ruiken. “Denk aan elkaar en ik je verzekeren, we vinden elkaar weer. In het leven na de dood of na onze wedergeboorte.”

Iedereen juichte en het was goed om de adrenaline te lozen. Het schip was nu heel dichtbij en we werden van alle kanten beschoten, maar de schilden hielden het gelukkig.

“We zijn familie!”Schreeuwde ik. “We zullen niet van elkaar zij wijken!”

Tranen verschenen in iedereens ogen, want ze wisten dat we elkaar waarschijnlijk nooit meer zouden zien. Al onze momenten zouden vergeten worden en al onze avonturen samen zouden een blaadje zijn in de wind. Weg zo snel als het kon. We zouden nooit meer samen lachen, samen praten en samen vechten. Nooit meer zouden we elkaars aura voelen en dat deed pijn. Nee geen pijn, het was verscheurend. We hadden zoveel meegemaakt, zoveel gedaan.

We hadden een band gecreëerd, een band waarvan iedereen jaloers zou zijn. Een groepje vrienden die elkaars familie werd en elkaars leven zou geven om de rest te redden.

Dat was nu allemaal verloren. “Mannen! Dames! Het was een eer!” Riep ik keihard en de tranen stroomden over mijn gezicht.

Het schip kwam steeds dichter bij en elk moment zou het gebeuren. We zouden dood gaan, gescheiden worden, elkaar verliezen. We omhelsden elkaar heel erg hard en schreeuwde nog liefdevolle woorden naar elkaar. “Geonna, ik houd-“ wilden ik nog zeggen, maar het lukte niet. Spijt.

Voordat ik het kon afmaken crashte ons schip. Ik hoorde een groten knal en ik werd van mijn vrienden weggerukt, maar het maakte al niks meer uit. Het was al zwart voor mijn ogen en in mijn gedachte zei ik nog ‘Het spijt me.’



Met een gil werd ik wakker en hijgend kwam ik omhoog. Ik keek snel om me heen en ik was opgelucht toen ik erachter kwam dat het gewoon een droom was. Geonna lag naast me in bed en ik was nog nooit zo opgelucht geweest. Ze leefde nog!

“Is alles oké, Iam?” Vroeg Geonna vanuit het kussen en haar stem was nog dromerig en zwakjes.

“Geonna, je wilt niet weten hoeveel ik van je houd. Ik houd zoveel van je dat ik het niet eens kan beschrijven met woorden. Gewoon ontiegelijk veel.” Fluisterde ik snel, naar haar. Ik moest het gewoon zeggen, want de spijt uit de droom leek echt.

Geonna keek me raar en vebluft aan, maar al snel maakte het plaats voor een brede glimlach.

Net toen ik haar een kus wou geven, hoorde ik een knal en rammelde het schip heen en weer. Ik sprintte samen met Geonna naar de
cockpit en ik viel bijna flauw toen ik het zag. Niet het leger, niet de vijand, niet het schip wat we zochten, maar de locatie, opstelling en gebeurtenis.

Ze waren precies op de zelfde coördinaten als in mijn droom, de opstelling van de vijand was precies het zelfde en ik zag het grote schip waren we waren gecrasht precies op dezelfde plek.

‘Was het een droom geweest? Was het de toekomst?’ Deze vragen gingen door mijn hoofd en ik merkte dat ik spierwit was.

“Is alles goed, liefje?” Vroeg Geonna bezorgd. Ze keek me diep in de ogen en ik kon niks anders dan glimlachen.

Diep van binnen wist ik dat het niet zomaar een droom was geweest, maar ik wilde niet dat het echt ging gebeuren. Ik wilde nog mijn leven delen met Geonna. Ik wilde mijn leven leiden met mijn vrienden om me heen.

Ik merkte dat ik begon te hyperventileren en zorgde dat ik rustig werd.

“Alles is oke, liefje.” Antwoordde ik.
 
Laatst bewerkt door een moderator:

DeletedUser

Gast
Dagarik
Overzicht 1 en 2

Hoofdstuk 10: Volwassenheid
Terwijl Dagarik naar de heldere hemel staart en de sterren bestudeert, komen Fitor en Micha terug met wat sprokkelhout van struikjes die ze hebben gekapt. Ze begroeten elkaar en de broers beginnen met vuurstenen een vuurtje te maken. ,,Ah, heerlijk,” zegt Dagarik strekt zijn armen uit naar de jonge vlammen, ,,Ik begon al bijna te bevriezen.”
,,Ja, het is een koude nacht,” zegt Fitor, ,,Hier zijn geen bomen die de warmte vasthouden.”
,,De winter komt eraan en jij hebt nou niet bepaald winterbestendige kleding aan,” zegt Micha lachend tegen Dagarik en wijst naar de tuniek waar meer gaten dan stof zichtbaar is.
,,Ja, de winter komt eraan en waar gaan wij naartoe?” zucht Fitor, ,,Naar het koudste continent van de wereld.” Ze lachen, totdat rammelende magen het harde lachen overstemt. Dagarik staat op zegt: ,,Ik heb geen zin om nog te moeten wachten tot Gar’Dal iets heeft gevangen, als nog geen vijftig meter van ons vandaan allemaal lekkernijen klaar staan.” Fitor kijkt hem verbaasd aan. ,,Stel je nu voor om te stelen?” vraagt hij, ,,Je hebt die soldaat toch gehoord? Er wordt op ons gelet. Daarnaast zit er een stadsmuur tussen ons die hoogstwaarschijnlijk nu dicht is.” Met de moed in de schoenen gezakt gaat Dagarik weer zitten. ,,Ja, daar heb je gelijk in,” zucht hij. Met zijn ellenbogen rustend op zijn knieën ondersteunt hij met zijn handen zijn hoofd en kijkt hopeloos voor zich uit. Er is nog geen spoor van Gar’Dal te bekennen en het is al pikkedonker. Maar plotseling verschijnt Gar’Dal naast hem. Fitor, Micha en Dagarik schrikken op en Gar’Dal schiet in de lach. ,,Daar had ik jullie mooi te pakken,” lacht hij, ,,Jullie hadden je gezichten moeten zien.” Dagarik besteedt er geen aandacht aan en kijkt gretig naar het vlees dat Gar’Dal vastheeft. Vogel en konijn is het. Micha en Fitor beginnen met plukken en villen, waarna het vlees wordt doorboord met stokjes en boven het vuur wordt gebraden. Het ruikt heerlijk en de groep moet zijn best doen om ervoor te zorgen dat Irath niet alles opeet.
Tijdens het eten pakt Gar’Dal de kaart erbij. ,,Ongelooflijk,” zegt hij, ,,We hebben vandaag bijna net zoveel kilometers afgelegd als de afgelopen zes dagen toen vanaf Razoth werd aangevallen.”
,,Het scheelt inderdaad als je niet met een stoet hoeft mee te lopen,” zegt Dagarik verwonderd terwijl hij de kaart bekijkt. ,,Maar we hebben niet al die zes dagen gelopen en daarnaast is in het bos slomer dan hier in de weilanden,” brengt Gar’Dal ertegenin, ,,Hoe dan ook, als we in dit tempo verdergaan zijn we binnen twee dagen in Tirar. En aangezien er tussendoor geen andere steden of dorpen zijn, moeten we morgen en overmorgen ook goed besteden aan lopen, anders hebben we niet genoeg tijd om tussendoor eten te verzamelen.” Fitor knikt. ,,Op tijd naar bed dus. Gaan jullie maar slapen. Ik houd de eerste wacht.” De rest knikt en zoekt zijn slaapzak op.

De volgende dag rekt Dagarik zich uit. Zijn hoofd was de afgelopen nacht kalm en na een dag stevig wandelen kon hij goed slapen. Maar wacht. Hoe kan het dat ik zo lang heb kunnen slapen? Moest ik geen wacht houden dan? Naast hem ligt Gar’Dal, nog diep te slapen en Dagarik haast zich naar buiten waar hij Micha en Fitor ziet zitten. Ze begroeten hem en Dagarik groet terug. ,,Moest ik geen wacht houden?” vraagt hij. ,,Wij en Gar’Dal hebben kunnen afwisselen,” zegt Fitor, ,,Het was niet nodig om jou ook de wacht te laten nemen. Ten slotte ben jij nog jong, dus je moet je nachtrust goed gebruiken.” Dagarik kijkt hem verbaasd en tegelijkertijd verontwaardigd aan. ,,Ik ben niet jong! Ik ben al 13!” De twee broers schieten in de lach en Fitor antwoordt: ,,Pas op je veertiende word je volwassen. Dus nu ben je gewoon nog een kind.” Dagarik weet er niet goed op te reageren en mompelt binnensmonds wat. Enkele tellen later verschijnt Gar’Dal uit de tent en smijt gelijk met allerlei bevelen om alles zo snel mogelijk in te pakken. En daarvan is het resultaat zichtbaar, als ze even later al op de been zijn. Maar ze zijn nog maar net op weg, als de soldaat die hen gisteravond kwam checken de groep een halt toeroept en met twee soldaten te paard op hen af komt. ,,Oh nee, daar zal je ze al hebben,” zucht Gar’Dal, ,,Doe alsof er niks aan de hand is,” Voordat de zin bij Dagarik is doorgedrongen verdwijnt Gar’Dal. De groep stopt, draait zich om en wacht verbaasd tot de soldaten voor hun staan. ,,wat is er aan de hand, meneer?” vraagt Fitor rustig.
,,Jullie staan onder arrest op verdenking van diefstal!” zegt de man die gisteren naar hen toekwam, ,,Maar waar is die andere man?”
,,Welke andere man?” vraagt Fitor, nog steeds geduldig. De soldaat grijpt nu zijn zwaard en roept ongeduldig: ,,Houd me niet voor de domme! Ik weet dat jullie met zijn vieren waren. Soldaat, arresteer hen!” De man draait naar de soldaat en ziet net hoe die van zijn paard valt, ,,Wat is hier aan de…” vraagt de soldaat verbaasd, als ook zijn andere collega vanuit het niets de controle verliest en bewusteloos op de grond valt. Op dat moment realiseert hij dat hij zich maar beter uit de voeten kan maken. Maar hij heeft zich nog maar net omgekeerd als ook hij van zijn paard wordt gesmeten. Op dat zelfde moment wordt Gar’Dal zichtbaar. ,,Kom, we moeten snel verder,” zegt hij. ,,Fitor, Micha, kunnen jullie paardrijden?” Ze knikken en Gar’Dal gaat haastig verder: ,,Goed, ik ga bij Fitor achterop, Dagarik bij Micha.”
,,We hebben drie paarden,” brengt Fitor ertegenin, ,,Neem je zelf geen paard?”
,,Nee, dat heb ik nooit gekund,” zegt Gar’Dal, ,,Geen tijd om uit te leggen. We moeten nu gaan.” Zonder dat er verder wat wordt gezegd worden de paarden verdeeld zoals Gar’Dal voorstelde en gaan ze in galop verder.

,,Dus, hoe zat dat nou precies?” vraagt Fitor aan zijn passagier, ,,Ik neem aan dat jij iets te maken hebt met die diefstal?” Dagarik ziet Gar’Dal knikken. ,,Het waren maar een goudstukken,” antwoordt hij, ,,Willen we zo snel mogelijk door Wesroth, dan kan een beetje geld hebben geen kwaad.” Fitor zucht, maar zegt verder niets. Gar’Dal kijkt vervolgens naar Dagarik die aan Micha ziet vastgeklemd en grijnst. Dagarik glimlacht terug. Hij kan het wel waarderen, maar vindt het enerzijds jammer dat hij niet mee kon. Zonder dat er verder nog wat wordt gezegd rijdt de groep verder. Met enkele tussenstops bereiken ze tegen de avond de bos-grens van het woud waar de stad Tirar in ligt. Dankzij de paarden zijn ze er eerder dan verwacht, maar Gar’Dal besluit om alsnog volgens planning hier het kamp op te zetten. ,,In het dichte woud is er te weinig ruimte en we halen alsnog niet de stad voor het donker wordt,” legt hij uit. De rest stemt toe en even later staat het kamp, met de paarden aan de bomen vastgeknoopt. De laatste restjes van de succesvolle jacht van vorige avond worden opgemaakt en tijdens het eten komt een gesprek op gang: ,,Al het eten is nu op, dus we hebben voor morgen niks,” zegt Gar’Dal, ,,Ik stel voor dat we geen tijd verspillen aan jagen maar zo snel mogelijk naar Tirar gaan om daar inkopen te doen.”
,,Alsof je het zo hebt gepland,” lacht Micha, ,,Zo kwamen ook deze paarden van pas.”
,,Dat is nou mijn grootste geheim,” zegt Gar’Dal, ,,Ik doe maar wat en het komt altijd goed.” Er wordt gelachen, waarna het gesprek stil valt. ,,Ik neem de eerste wacht,” zegt Dagarik vervolgens en er wordt verbaasd naar hem gekeken. ,,Dagarik, als dit nog gaat om afgelopen nacht: Je hoeft je niet te bewijzen,” zegt Fitor met een zucht.
,,Oh, dat weet ik,” zegt Dagarik, ,,Maar het lijkt me gewoon eerlijk als ik nu ook die last draag.” Fitor schudt zijn hoofd en zegt: ,,Ik vind het erg aardig dat je daaraan denkt. Maar wij redden ons wel en wij hebben meer aan je als je uitgerust bent.”
,,Wie zegt dat ik niet de wacht kan houden én uitgerust kan zijn!”
,,Dagarik, ophouden,” zegt Gar’Dal tegen de verontwaardigde jongen, ,,Wees dankbaar dat je langer kan slapen en accepteer dat je nog maar een kind bent.”
,,Best,” Dagarik staat boos op en verdwijnt in de tent.

De volgende morgen is de sfeer tussen Dagarik en de rest nog grimmig, maar tussen Fitor, Micha en Gar’Dal onderling is de sfeer prima. Alleen Dagarik zit er mokkend bij, achterop op het paard van Micha. De hele reis zegt hij nauwelijks iets, totdat ze diezelfde morgen in het bos aankomen bij de stad Tirar. De stad is omgeven met een hoge, dikke muur en een brede, diepe gracht. De groep staat voor de ophaalbrug die streng wordt bewaakt door verschillende wachters aan de grond die zijn bewapend met speren en zwaarden en wachters die boven de poort staat met hand- en kruisbogen. De wachters schieten automatisch in verdediging als de groep aankomt en ze vragen waar ze vandaan komen en wat ze moeten. Gar’Dal neemt het woord, waarop de groep wordt binnen gelaten. Daar vinden ze al snel een geschikte herberg. Voor de herberg laten ze de paarden en Irath achter en gaan naar binnen. ,,Drie volwassenen en één kind,” antwoordt Gar’Dal op de vraag met hoeveel ze zijn. Fijn. Moet hij er nou zo op hameren dat ik een kind ben? Dagarik kijkt hem boos aan, maar zegt niets. De groep krijgt een kamer voor vier personen toegewezen en Gar’Dal betaalt. Wanneer ze alles in de kamer hebben gedumpt, stelt Gar’Dal voor om inkopen te doen. ,,Ik stel voor dat we de rest van de dag hier blijven en tijd nemen om uit te rusten,” zegt hij. Niemand heeft er wat tegen in te brengen en na een heerlijk ontbijt in de herberg splitst de groep zich op. Gar’Dal koopt eten, Fitor en Micha zijn op zoek naar meer wapens en Dagarik mocht met Gar’Dal mee, maar dat heeft hij geweigerd. Nu zwerft hij alleen door de stad, mopperend op alles. Plotseling hoort Dagarik geschreeuw: ,,Pas op!” Hij kijkt op en ziet een bal naar hem toevliegen. Tijd om te ontwijken is er niet en met een harde klap valt Dagarik op de grond, terwijl de bal een eind door stuitert. ,,Oh, sorry! Gaat het een beetje?” Dagarik wrijft over zijn hoofd en gaat kreunend zitten, als hij een jongen voor hem ziet staan die zijn hand uitreikt. Vervolgens trekt de jongen Dagarik overeind, ,,Dat was niet mijn bedoeling,” zegt de jongen, terwijl hij stof van Dagarik afklopt, ,,Mijn naam is Wakso,” stelt de jongen zichzelf voor, ,,Wat is jouw naam?”
,,Dagarik,” antwoordt de andere jongen en hij bekijkt Wakso. Die heeft donkerbruin haar dat er verzorgd bij zit en is gekleed in dikke, kleurrijke kleding. De jongen lijkt wat te willen gaan zeggen, maar een andere stem komt ertussendoor: ,,Wakso, waar ben je? Je moet je nog voorbereiden voor de ceremonie.”
,,Ja mam, ik kom al,” roept Wakso, Vervolgens keert hij zich weer tot Dagarik en zegt: ,,Sorry, ik moet gaan. Ik spreek je later wel weer, hoop ik.” Hij rent weg en raapt de bal op, maar Dagarik roept: ,,Wacht! Welk ceremonie?”
,,Weet je dat niet? Het is het jaarlijkse feest voor de winter waarin jongens volwassen worden. Ik mag dit jaar ook meedoen!” Dagarik begint te glunderen en roept: ,,Ik wil ook meedoen!”
,,Hoe oud ben je?” vraagt Wakso en het enthousiasme van Dagarik verdwijnt gelijk. Hij herinnert dat Fitor zei dat hij minstens veertien moest zijn. ,,Dertien,” zegt hij. Hij wilt al bijna weglopen, maar tot zijn verbazing zegt Wakso: ,,Oh, mooi. Ik ook. Kom maar mee. Ik ga je helpen!”

,,Wie heb je meegebracht?” vraagt een vrouw aan Wakso wanneer die met Dagarik het huis binnen gaan. ,,Dit is Dagarik,” antwoordt de jongen, ,,Hij wilt graag ook meedoen aan de ceremonie.” De vrouw kijkt verbaasd de twee jongens aan en neemt Wakso mee naar een andere kamer. Daar begint ze tegen hem tekeer te gaan: ,,Wat bezielt je? Je kunt niet zomaar een jongen meenemen!” hoort Dagarik haar alsnog hard zeggen, ,,Kijk hoe hij eruit ziet! Dit is een zwerver!”
,,Mam, zo praat je niet over mijn vriend,” klinkt de stem van Wakso, ,,Hij is aardig en zwerver of niet, ik wil hem helpen.”
,,Nee. Ik sta niet toe dat je die jongen in huis neemt!”
,,Toe nou! Het is maar voor even.”
,,Absoluut niet. Jij gaat hem nu wegsturen, anders mag jij ook niet meedoen aan de ceremonie. Heb je dat begrepen?” Het gesprek valt stil en Dagarik zucht. De deur gaat open en Wakso kijkt hem aan. ,,Je hebt zeker alles gehoord, of niet?” vraagt hij en Dagarik knikt. ,,Ja, maar maakt niet uit,” zegt hij, terwijl hij zijn verdriet probeert te verbergen, ,,Er komt nog wel een andere keer.” Wakso kijkt naar de grond en zegt niets, waarop Dagarik in stilte het huis uit gaat. Maar na enkele seconden gaat Wakso hem achterna. ,,Wacht, we hoeven niet per se binnen te oefenen. Buiten kan ook.” Dagarik draait zich om en glimlacht naar zijn nieuwe vriend. ,,Ik weet wel een plekje waar we in rust kunnen oefenen,” zegt hij, ,,Kom je mee?” Dagarik knikt en volgt de jongen, die hem naar een stuk bos in de stad brengt. Het heeft hier zo te zien ’s nachts geregend. De bladeren op de grond, het hout van de bomen; alles is er nat. Maar Dagarik besteedt er geen aandacht aan en gaat op de natte grond zitten tegenover Wakso wanneer die er om vraagt. ,,Laten we bij het begin beginnen,” zegt Wakso, ,,Deze ceremonie waarin jongens mannen worden is een eeuwenoude traditie. En het is niet zomaar wat. Om een man te worden, moet iedere jongen drie tests afleggen. De eerste test gaat om de kracht. In deze test krijgt iedere jongen een volwassen tegenstander waarmee die moet worstelen. Het gaat er niet om dat je wint, maar om hoelang je het kan volhouden. In de tweede test wordt er gekeken naar je vaardigheden. Iedere jongen moet een parcours afleggen te paard. En daarna komt de derde test, waarbij je moed en wilskracht op de proef wordt gesteld. Hierbij is het de bedoeling dat je je hand in nest vol rode mieren steekt,” Dagarik kijkt hem geschrokken aan. Maar Wakso grijnst en zegt: ,,Ik weet dat het zwaar klinkt, maar het is te doen.” Maar dat weet Dagarik nog niet. Hij heeft nog nooit een paard bereden. Maar waar hij zich meer zorgen over maakt zijn de rode mieren. Als hij die test doorstaat, zal iedereen zien hoe zijn handen binnen enkele seconden genezen. En zoveel publiciteit kan nooit goed gaan!
 
Laatst bewerkt door een moderator:

DeletedUser

Gast
Dagarik
Overzicht 1 en 2

Hoofdstuk 11: Leugens
Regendruppels vallen langzaam achter elkaar op het dak. Gar’Dal hoort het aan en kijkt verveeld uit het raam. Op dat moment komen Fitor en Micha de kamer binnen. ,,Kijk eens. We hebben dolken en voor ons tweeën nieuwe schedes en bijpassende riemen,” zegt Micha en laat de koopwaar zien. Gar’Dal knikt, maar kijkt met een ernstige blik op. ,,Weten jullie waar Dagarik is?” vraagt hij. Micha haalt zijn schouders op en vraagt: ,,Die was toch met jou mee?” Gar’Dal schudt zijn hoofd. ,,Nee, hij ging niet mee. Hij zou hier in de kamer blijven.”
,,Hij is vast nog steeds boos op ons en is weggelopen,” zegt Fitor, ,,Hij komt vanzelf wel weer terug.” Gar’Dal staart weer uit het raam. ,,Ja, dat zal wel,” zegt hij, ,,Als hij het maar niet te laat maakt.” Gar’Dal kijkt naar de huizen aan de andere kant van de straat en hoe de regendruppels er tegenop spatten. Een kleine tiental meters daarachter ligt het stuk bos waar Dagarik en Wakso zitten. ,,Wanneer is die ceremonie eigenlijk?” vraagt Dagarik aan Wakso. ,,Overmorgen,” zegt de jongen en Dagarik slikt. ,,Ik heb nog nooit paardgereden,” zegt hij, ,,Ik denk niet dat het met lukt om dat in anderhalve dag te leren.”
,,Wat doe je in Wesroth als je nooit op een paard hebt gereden?” vraagt Wakso die met stomheid is geslagen. ,,Ik heb wel op een paard gereden,” antwoordt Dagarik, ,,Maar dan achterop bij iemand. Alleen nog nooit zelf.” Wakso zucht en lijkt diep na te denken. ,,Dit kan nog eens erg lastig worden. Ik heb wel een idee, maar ik weet niet of het gaat werken.”
,,Wat?” vraagt Dagarik nieuwsgierig en Wakso antwoordt: ,,Ook al is paardrijden een belangrijk onderdeel van de ceremonie, als je de andere twee onderdelen perfect afsluit zou het misschien nog eens mogelijk zijn dat je alsnog slaagt, zonder echt te het parcours af te leggen.” Er verschijnt een glimlach op het gezicht van Dagarik. Dat ziet hij wel zitten. Hij knikt en zegt: ,,Dan ga ik daar voor.”
,,Mooi. Laten we eerst beginnen met oefenen voor de eerste test,” Wakso staat op, neemt een gevechtspose aan en begint vanuit het niets aan te vallen. Dagarik schrikt, ontwijkt en geeft Wakso uit reflex een mep in het gezicht. Hij valt op de grond en komt kreunend overeind. ,,Oké, die had ik verdiend vanwege die bal die ik naar jou trapte,” zegt hij. Hij krabbelt overeind en vraagt aan Dagarik: ,,Dat waren mooie reflexen. Waar heb je dat geleerd?”
,,Laten we het erop houden dat ik het afgelopen jaar vrij veel heb getraind,” zegt Dagarik terwijl hij bloost van het compliment. ,,Oké, mooi. De eerste test is dus niet zo’n probleem,” zegt hij, ,,Maar ik heb daar dus wel moeite mee. Zou jij mij wat technieken kunnen leren?” Dagarik knikt: ,,Ik leer jou vechten, dan leer jij mij paardrijden.”

Die middag komt Dagarik vrolijk de kamer binnen, waar Fitor, Micha en Gar’Dal op hem staan te wachten. ,,Waar ben jij geweest?” vraagt Gar’Dal. ,,Ik heb een jongen ontmoet die mij gaat helpen volwassen te worden,” antwoordt Dagarik enthousiast, ,,De ceremonie is al over twee dagen, dus de komende tijd zal ik veel met hem trainen.” Gar’Dal kijkt hem met gefronste wenkbrauwen aan. ,,Over twee dagen, zeg je?” vraagt hij, ,,Je was er toch bij dat we morgenochtend alweer verder zouden gaan?”
,,Maakt het dan heel veel uit als we twee dagen langer blijven?”
,,Ja, eigenlijk wel,” bemoeit Fitor zich in het gesprek, ,,We zijn vluchtelingen met gestolen paarden. Als we morgen niet weggaan, is de kans groot dat ze ons in de kraag vatten.”
,,Best, gaan jullie dan maar. Ik blijf hier,” zegt Dagarik vastbesloten en doet zijn armen over elkaar. Op dat moment springt Gar’Dal boos op en zegt: ,,Waarom wil je zo graag “volwassen” zijn?” Gar’Dal gebaart met zijn vingers de haakjes om het woord, ,,Ik kan het begrijpen dat je meer aanzien wil. Maar kan je niet inzien dat er prioriteiten zijn? Zoals naar Noroth gaan?”
,,Nee, dat zie ik niet,” snauwt Dagarik ze toe, ,,Het enige dat ik zie zijn drie volwassenen die de hulp van een kind niet nodig hebben! Dus tot ziens!” Dagarik staat op en loopt de kamer uit, waarna hij de deur achter zich dicht smijt. Terwijl hij de tranen uit zijn ogen veegt, rent hij naar het stuk bos waar hij met Wakso weer had afgesproken. Onder een boom zit hij mokkend te wachten op Wasko. Die ziet het en vraagt wat er aan de hand is. ,,Niets,” zegt Dagarik en hij springt op, ,,Laten we beginnen met paardrijden.” Wasko knikt en wuift om mee te komen. Ze lopen naar het huis van Wasko. Maar in plaats van naar binnen te gaan, lopen ze achterom en komen ze voor een grote, houten deur te staan. Wasko opent de deur en een stal openbaart zich voor hen waar een paard staat, bruin, wit en zwart gevlekt. Wakso opent de kooi van het paard en begint her en der spullen tevoorschijn te halen. ,,Geen zorgen,” zegt Wakso tegen Dagarik, die verbaasd toekijkt wat er allemaal gebeurt, ,,Voor de wedstrijd zorg ik dat het paard klaar staat.” Dagarik glimlacht, maar die glimlach verdwijnt wanneer Wakso wil dat hij op het paard gaat. ,,Nu?” vraagt Dagarik, ,,Moet je me niet eerst laten zien hoe het moet?” Wakso schudt zijn hoofd en komt met het paard zijn kant op. Vervolgens zucht Dagarik en zegt hij: ,,Oké, vertel maar hoe ik erop moet.” Wakso geeft instructies en na enkele pogingen lukt het Dagarik om op het paard te klimmen zonder er aan de andere kant vanaf te vallen. ,,Goed zo,” moedigt Wakso hem aan, ,,Nu blijf je gewoon zitten en probeer te wennen aan het gevoel, terwijl Fergo aan jou went.”
,,Fergo?” vraagt Dagarik en Wakso antwoordt: ,,Oh ja, zo heet het paard. Dat had ik nog niet verteld,” Wakso aait over de snuit van het dier en gaat verder: ,,Hoe dan ook, ik blijf naast je lopen, dus er kan niks misgaan,” Dagarik knikt en kijkt voor zich uit, terwijl ze naar buiten gaan, ,,In het bos is een klein veldje waar de inwoners met hun paarden gaan trainen. Daar gaan wij ook naartoe,” zegt Wakso. Dagarik reageert nauwelijks. Hij is gefocust op het paard en probeert zich comfortabel te voelen, als zijn maag begint te rammelen, ,,Het je honger?” vraagt Wakso verbaasd, ,,Heb je dan net niet gegeten?”
,,Nee, ik kreeg ruzie met de mensen waarmee ik hier naartoe ben gekomen. Maar maak je niet druk. Het stelt niet veel voor.”
,,Wil je dan niet eerst eten voordat we beginnen?” Dagarik schudt zijn hoofd. En zo rijdt hij op het paard naar het veld en beginnen ze daar hun training. Het is vallen en opstaan, maar Dagarik is wilsbereid en maakt kleine stapjes in zijn nieuwe vaardigheid. Snel gaat het niet, maar het lukt hem wel om aan het eind van de dag zonder hulp van Wakso op het paard te rijden en af en toe ook in galop. Wakso vindt het genoeg voor vandaag en laat Dagarik van het paard stappen. ,,Je doet het goed,” zegt hij blij, ,,Het gaat ons waarschijnlijk niet lukken om jou morgen voor te bereiden op het maken van sprongen, maar hopelijk leer je paardrijden goed genoeg om voldoende punten scoren om te slagen,” Dagarik knikt, terwijl er van alles door zijn hoofd schiet. Hij is enthousiast, vermoeid en trots. Hijgend stapt hij van het paard af, waarna Wasko plaats neemt en Fergo naar de stal rijdt, ,,Laten we morgen bij de schuur afspreken,” stelt Wakso voor, ,,We gaan eerst aan de slag met paardrijden en dan later op de dag gaan we aan de slag met mijn vechttechnieken.” Dagarik schudt de hand en neemt afscheid van zijn nieuwe vriend. Daarna gaat hij naar herberg terwijl hij zich mentaal voorbereidt op de confrontatie. Hij weet alleen niet goed wat hij moet zeggen en stopt met lopen. Nog voordat hij bij de herberg aankomt staat hij midden op de weg stil en kijkt naar de grond en zucht. Nee, hij heeft geen zin om ze te zien en wil zich omdraaien, als hij plotseling een luid kabaal hoort. Het klinkt als een gevecht en het komt vanaf de herberg! Dagarik haast zich ernaartoe en wordt verrast door talloze paarden die voor de herberg staan en duikt achter een boom als wachters naar buiten lopen met Fitor, Micha en Gar’Dal in de boeien geslagen. ,,Zijn dit ze?” hoort Dagarik een soldaat zeggen en hoort vervolgens een bekende stem die ermee instemt. Voorzichtig kijkt Dagarik vanachter de boom en ziet de wachter uit het vorige stadje. ,,Sluit ze op in de kerkers,” zegt hij. Dagarik schrikt en duikt ineen achter de boom. Oh nee, foute boel! Hij kijkt om zich heen en vlucht weg.

De volgende morgen komt Wakso naar beneden om te eten. Zijn moeder kijkt hem venijnig aan, maar zegt niets. ,,Waarom vind je het zo erg dat ik met mijn nieuwe vriend oefen?” vraagt Wakso, ,,Wij helpen elkaar om voor de test te slagen. Hoe kun je daar nou tegen zijn?”
,,Je weet niet eens wie hij is,” zegt ze, ,,Je noemt hem wel je vriend, maar je kent hem amper! En ik wil niet dat jij de test niet haalt door hem.”
,,Nee, jij kent hem niet,” brengt Wakso ertegenin, ,,Jij beoordeelt hem op zijn uiterlijk. Maar ik ken hem wel. Hij is een aardige, behulpzame en slimme jongen en ik ga hem niet in de steek laten.” Zijn moeder zucht en antwoordt: ,,Je klinkt nu net als je vader. Die kon ook zo eigenwijs doen.” Wakso grijnst en begint verder te eten. Wanneer hij klaar is, strekt hij zijn jas aan en gaat hij naar buiten, op naar de stal. Hij ziet Dagarik nog niet en opent de deur, om alvast te beginnen met het gereedmaken van Fergo. Maar tot zijn schrik ligt alles er niet bij zoals hij het achterliet. Hij grijpt een hooivork en roept: ,,Wie is daar?” Vanuit het hooi schiet iemand overeind en roept: ,,Ik ben het.” Wakso kijkt verbaasd naar de persoon. ,,Dagarik?” vraagt hij, ,,Wat doe jij hier?”
,,Ik eh… Ik was zo enthousiast dat ik al heel vroeg hiernaartoe ben gekomen,” improviseert hij, ,,Sorry voor eh… de puinhoop.” Hij durft niet te zeggen dat zijn medereizigers zijn gearresteerd. Wie weet verraadt Wakso of diens moeder hem wel! Dagarik weet inmiddels dat de vader van Wakso een rijke adel was. Dus het zou heel goed kunnen dat ze hem zouden verraden. Maar hij heeft de hulp van Wakso wel nodig om de ceremonie te halen. En dus eerst de ceremonie, daarna kijkt hij wel of hij Gar’Dal, Micha en Fitor kan redden.
Wakso zucht en legt de hooivork neer. Dagarik komt naar hem toe en Wakso stapt gelijk achteruit. Hij knijpt zijn neus dicht en wappert met zijn andere hand voor zijn gezicht. ,,Je stinkt een uur in de wind,” zegt hij, ,,Kom, laat me je helpen,” Hij wuift naar Dagarik en die komt hem achterna. Enkele seconden later stopt hij en beveelt hij Dagarik zijn handen voor zijn ogen te houden. Dagarik doet wat hij zegt en is benieuwd wat er gebeurt, totdat al zijn spieren samentrekken zijn longen worden leeg geperst door ijskoud water dat over hem heen komt. Happend naar adem haalt hij zijn handen voor zijn gezicht weg en kijkt hij naar de lachende Wakso met een lege emmer in de hand. ,,Zo, dat scheelt,” zegt hij, ,,Laten we beginnen met trainen.” Dagarik kijkt hem boos aan, maar omdat hij staat te rillen en klappertanden lukt het hem niet iets te zeggen. En dus loopt hij braaf mee met Wakso.

Die dag trainen de twee met Fergo en even later oefenen ze met vechten. En in de pauze, waarin Dagarik bij Wakso thuis mocht eten, oefenen ze hun mentale vaardigheden voor de derde test. ,,Oké. Paardrijden gaat nu goed, net zoals vechten. Daarnaast lijk jij ook niet bang te zijn voor de rode mieren,” vat Wakso samen, ,,Het enige waar je nog aan moet werken is je uiterlijk.” Hij staat op, loopt de kamer uit en komt even later terug met een schaar, ,,Je haar kan echt niet. Want zoals mijn moeder goed kan zeggen lijk je nu op een zwerver.” Dagarik glimlacht. Hij is blij dat zijn lange, vieze lokken er nu eindelijk afgaan. Sinds hij Razoth heeft verlaten heeft hij nooit tijd gehad om zijn uiterlijk bij te houden. Hij blijft dan ook enthousiast toekijken wanneer Wakso de schaar naar zijn hoofd brengt. Maar voordat hij de schaar in Dagariks haar kan zetten, komt de moeder van Wakso de kamer binnen en roept: ,,Niets daarvan!” De twee jongens kijken op en Wakso levert teleurgesteld de schaar in wanneer zijn moeder daarom vraagt. Maar Dagarik kijkt verbaasd naar Wakso’s moeder die in plaats van de schaar op te bergen bij hem komt hurken en aan zijn haren gaat zitten. ,,Het is nu te vet om te knippen,” zegt ze, ,,Kom je mee? Dan gaan we het eerst wassen.” Stomverbaasd kijken de twee jongens elkaar aan en achtervolgen de vrouw naar de badkamer. Dagarik heeft geen idee waarom de moeder van Wakso dit doet, maar is er erg blij mee. Hij is echter minder blij bij het zien van een bak met water. Dagarik vraagt zich af of het koud of warm is, maar vreest het ergste. En ja hoor. Het is ijskoud en hij moet zijn hoofd erin dompelen. Hij knielt voor de bak, haalt diep adem en gooit zijn hoofd in de bak, om er nog geen seconde later hijgend uit te komen. Wakso ziet het lachend aan en Dagarik kan alleen mokkend zitten, terwijl Wakso’s moeder allerlei goedjes in zijn haar smeert. Vervolgens haalt ze de schaar erbij en begint ze te knippen.

Even later is ze klaar en haalt ze een spiegel erbij. Dagarik grijnst van oor tot oor bij het ontdekken dat hij zijn oude krulletjes weer terug heeft. De vrouw kijkt hem met een glimlach aan en vraagt: ,,Ben je er tevreden mee?” Dagarik knikt hevig en bedankt haar. Daarna staat de vrouw op en voordat ze weggaat, zegt ze: ,,Wakso, geef je hem wat kleren van jou?” Dagarik ziet de jongen knikken en hem vragen aan zijn moeder of ze haar even kan spreken. Dagarik besteedt er geen aandacht aan en blijft met een brede grijns naar zijn spiegelbeeld kijken, totdat Wakso de kamer weer binnen komt en Dagarik meeneemt naar zijn slaapkamer. ,,Ik dacht dat je moeder niks van mij wilde weten,” zegt Dagarik zachtjes, terwijl Wakso in zijn kast op zoek is naar kleding. ,,In het begin was dat ook zo,” antwoordt Wakso, ,,Maar ze ziet in dat onze vriendschap veel voor me betekent. Daarnaast heb je mij erg geholpen met vechttechnieken.”
,,Jij hebt mij anders ook erg geholpen,” zegt Dagarik en hij slikt. Hij voelt zich schuldig tegenover de jongen. Hij heeft tegen hem gelogen en hij vertrouwde hem niet. En nu doet hij dit. Maar Dagarik is te bang om het te bekennen en pakt de kleding aan die Wakso voor hem heeft uitgezocht. ,,Trek nou aan,” dringt Wakso en Dagarik schrikt op uit zijn gedachten, ,,Ik wil weten of je het past.” Dagarik is nog licht verward, maar knikt. Hij trekt zijn versleten, oude en met vlekken besmeurde kleren uit en wisselt die om voor de bruine broek met beige-kleurige tuniek erboven. En daaroverheen krijgt Dagarik ook nog eens een dikke, lange jas tot aan zijn knieën van leer en met een bontkraag. Dagarik verwondert het alles in de spiegel. ,,Staat je goed,” zegt Wakso, ,,Gelukkig heb je mijn maat.”
,,Mag ik dit morgen dragen?” vraagt Dagarik verbaasd.
,,Natuurlijk,” antwoordt Wakso. Hij haalt zijn schouders op, ,,Het zijn nu jouw kleren.”
,,Nee, dit kan ik niet aannemen,” zegt Dagarik, terwijl hij de jas uittrekt. Maar Wakso wil de jas niet aannemen en zegt: ,,Natuurlijk wel. Dit waren toch maar oude kleren die ik nooit meer aantrok. Dus het is maar een kleinigheidje.”
,,Dat kan voor jou misschien zo zijn, maar voor mij is het een te grote gift. En ik verdien het niet om dit aan te nemen.”
,,Hoezo niet?”
,,Ik… Ik…” Dagarik kijkt naar de vragende, indringende blik van Wakso en voelt zich er erg ongemakkelijk bij. Hij krijgt het stikbenauwd, ,,Ik ben maar een straatarme zwerver,” zegt hij uiteindelijk. Wakso kijkt het verbaasd aan. ,,Je had toch drie volwassenen en een kamer zei je? Waar zijn die dan?”
,,Die zijn gisteravond vertrokken. Ze hebben mij achtergelaten., zegt Dagarik, ,,De reden waarom ik de stal lag, was omdat ik nergens anders kon slapen,” Hij kijkt Wakso verbaasd aan bij het zien dat die niet boos is, ,,Ben je niet boos?” vraagt hij vervolgens en Wakso slaat bemoedigend een arm om zijn schouders en zegt: ,,Nee, ik ben niet boos. Ik wil nu alleen nog meer dat je de kleren aanneemt.” Dagarik omhelst Wakso. Van de buitenkant lijkt hij blij, maar van binnen schreeuwt hij het uit van verdriet. Hij hoopt dat iemand zijn innerlijke schreeuw beantwoordt, voordat het te laat is en hij verdrinkt in zijn leugens.
 
Laatst bewerkt door een moderator:

DeletedUser

Gast
Dagarik
Overzicht 1 en 2

Hoofdstuk 12: Het vertrek
Luid trompetgeschal weerklinkt door de straten van Tirar. Dagarik vindt het mooi klinken, maar hij wordt er niet door gerustgesteld. Het zweet breekt uit op zijn voorhoofd en met knikkende knieën kijkt hij naar het plein voor zich, waar enkele krijgers staan opgesteld en wachtend om de aanval te openen. Maar zover is het nog niet. Eerst de opening, terwijl alle kandidaten, de jongens die volwassen willen worden, in een rij achter elkaar in een gebouw staan te wachten om om de beurt naar buiten te komen en met het eerste onderdeel van de ceremonie te beginnen. En laat het nu net zo zijn dat Dagarik als een van de eerste mag. Niet dat hij bang is om voor schut te staan. Hij weet inmiddels hoe hij zichzelf moet verdedigen. Maar hij is er gewoon niet met zijn hoofd bij. Hij let ook nauwelijks op op zijn lotgenoten die al in de ring zijn gestapt en schikt als hij wordt gepord omdat hij als volgende aan de beurt is. Hij stapt naar buiten en krijgt een grote kerel tegenover zich. De gong wordt geluid en de man springt naar voren. Dagarik ontwijkt, maar hij is te ongeconcentreerd waardoor hij de man hem alsnog onderuit weet te halen. Dagarik krabbelt kuchend overeind en veegt het zand van zijn gezicht. Oké, focus nu. Houd je hoofd erbij. Hij strijkt met hand over zijn gezicht en neemt een vechtpositie aan terwijl de man op hem afstormt. Dagarik doet wat hem is geleerd. Hij ontwijkt, draait in en terwijl hij die draai maakt komt zijn voet omhoog en raakt hij met een welgemikte trap het hoofd van de man. Dagarik hersteld zich en keert zich tot de man, maar ziet dat die op de grond ligt. Het is doodstil. Het publiek, die om het plein de ceremonie volgt, houdt zijn adem in en kijkt naar de jury. Uiteindelijk steekt één van hen zijn duim op en er wordt luid gejuicht. Dagarik mag verder en wordt warm onthaald door zijn voorgangers. Onder hen is Wakso. ,,Goed gedaan,” zegt hij tegen Dagarik, ,,Maar je weet dat het de bedoeling was om zo lang mogelijk in de ring te blijven en niet om de tegenstander uit te schakelen?” Dagarik lacht, maar zegt niets. Hij wacht in spanning af hoe zijn tweede test, de paardenrennen zal verlopen. En het zit hem nog steeds niet lekker in de maag dat hij Gar’Dal en de rest in de steek laat. Maar hij is nu begonnen met de ceremonie, dus er is geen weg meer terug. En dat probeert hij zichzelf ook wijs te maken terwijl hij op het paard Fergo stapt. Hij heeft gezien hoe Wakso alles vlekkeloos aflegde. En nu moet hij bewijzen genoeg kennis en kunnen te hebben om dit voldoende af te sluiten. Hij slikt bij het zien van de enorme hindernissen waar hij overheen moet en kijkt angstig om zich heen. Plotseling ziet hij dat verderop, achter de menigte, soldaten gevangenen meenemen. Zijn dat…? Nee, dat kan niet. Waarom zouden ze worden weggebracht. Maar wacht. Is dat een kooi met een wolf erin? Ja, Dagarik weet nu zeker dat die gevangenen Gar’Dal en de rest zijn. Maar wat moet hij doen? Hoe dan ook, hij moet snel beslissen, want het publiek wacht op hem en de gevangenen zijn bijna de stad uit. Dagarik zucht, spoort Fergo aan en rijdt het veld op. Maar voordat hij bij de eerste hindernis komt, wijkt hij af van zijn koers en begint het publiek in te rijden. De menigte vlucht alle kanten op waardoor Dagarik erlangs kan. De soldaten kijken verbaasd toe hoe de jongen hun kant op stormt en grijpen hun wapens, waarna de gevangenen ook verbaasd toekijken. Maar voordat Dagarik bij ze is, struikelt hij met zijn paard en valt hij bewusteloos op de grond.
Enkele, vage stemmen galmen door zijn hoofd. Dagarik kan het niet goed verstaan en opent langzaam zijn ogen. ,,Dagarik komt bij,” hoort hij vervolgens. Wrijvend op zijn voorhoofd gaat hij erbij zitten en kijkt hij om zich heen. Hij zit in een cel, samen met Fitor, Micha en Gar’Dal. Die zitten om hem heen en kijken hem aan. ,,Hoe gaat het met onze kleine volwassene?” vraagt Micha grijnzend aan Dagarik. Die zucht en zegt: ,,Nee, ik heb de test niet afgemaakt. Ik wilde jullie redden.”
,,Met ‘ik wilde jullie redden’ bedoel je toch niet die actie dat je met een paard op ons afstormde, hoop ik?” vraagt Gar’Dal vervolgens. ,,Wat? Ik kon jullie toch niet laten gaan?” zegt Dagarik verontwaardigd en het Gar’Dal en Micha schieten in de lach. ,,Ja, je hebt er wel voor gezorgd dat we in Tirar zijn gebleven,” zegt Fitor monotoon, ,,Goed gedaan, hoor.”
,,Ik snap het niet,” zegt Dagarik, nog steeds verontwaardigd, ,,Ik probeerde jullie te helpen, maar jullie zijn nog steeds boos op me?”
,,Luister, jij…” begint Gar’Dal, maar Dagarik onderbreekt hem: ,,Nee, luister jij eens. Het is niet mijn schuld dat jullie zijn gearresteerd, ondanks dat ik langer wilde blijven,” Dagarik gaat erbij staan, ,,Want de arrestatie vond plaats op de avond toen jullie nog niet van plan waren verder te gaan.”
,,Ja, dat klopt, maar…”
,,En nog sterker: De arrestatie was omdat jij iets had gestolen. Niet ik. Dus hoe kun je mij nou daarvoor de schuld geven?!”
,,Dat doen we ook niet!” roept Gar’Dal, die eindelijk het woord krijgt. Hij gaat ook staan, ,,We zijn alleen een beetje aan het geinen over jouw ‘reddingsactie’. En ik vind dat dat best wel mag, aangezien jij van plan was ons in de steek te laten. Het gaat er helemaal niet om dat we nu in de gevangenis zitten, ondanks dat ik daar natuurlijk van baal.” Gar’Dal kijkt Dagarik recht in de ogen. Die kijkt vervolgens weg en gaat weer zitten, waarna Gar’Dal ook plaatsneemt op de grond. Er valt een stilte, totdat het piepen van een opengaande deur de aandacht trekt. Alle hoofden schieten dezelfde kant op en zien vervolgens een jongen naar binnen komen. ,,Wakso,” zegt Dagarik verward en enthousiast op hetzelfde moment. De jongen verrekt geen spier op zijn gezicht en loopt zonder wat te zeggen naar de tralies. ,,Dus dit zijn die drie volwassenen die je in de steek hadden gelaten?” vraagt Wakso op veronderstellende manier. Dagarik kan niet goed inschatten of in zijn stem woede of verdriet zit. Dagarik loopt naar de tralies toe en probeert Wakso aan te kijken, maar hij weet niet goed hoe hij dat moet doen. De felle blik van Wakso geeft Dagarik een ongemakkelijk gevoel. ,,I-Ik…” stamelt Dagarik, ,,Ik weet niet goed wat ik moet zeggen.”
,,Wat dacht je van ‘sorry’?” zegt Wakso fel, ,,‘Sorry dat ik misbruik van je heb gemaakt’?”
,,Ja, dat spijt me ook,” Dagarik ademt diep in en zegt: ,,Ik ben niet eerlijk tegen je geweest en ik had niet tegen je mogen liegen. Is er iets wat ik kan doen om het goed te maken?”
,,Begin eerst maar eens te vertellen wie je nou echt bent,” antwoordt Wakso. Dagarik kijkt even naar achteren en hoopt op een reactie van Gar’Dal of Micha, maar die kijken zwijgzaam naar de show. Daarop begint Dagarik alles te vertellen. Hij vertelt over hoe hij Razoth ontvluchtte, over hoe hij Gar’Dal en de andere twee ontmoette en over het plan om Noroth in te trekken. Daarbij vertelt hij ook over het boekje.
,,Dus als ik het goed begrijp willen jullie een invasie organiseren tegen een overmacht op grond van een boekje dat jij zelf hebt geschreven?” Wakso kijkt hem verward aan en zijn blik verraadt dat hij het niet helemaal gelooft, ,,Waarom denk je überhaupt dat dat boekje klopt?”
,,Daar heb ik een goede reden voor,” zegt Dagarik. Hij slaakt een diep zucht en gaat verder: ,,Ik ben namelijk een halfgod.” Wakso kijkt hem verwonderd aan en zegt: ,,Ik weet dat ik ook niet altijd eerlijk ben, maar kijk nou eens waar al die leugens van jou naartoe leiden.”
,,Nee, het is echt zo,” verdedigt Dagarik zich. Na enkele seconden stilte roept hij: ,,Ik kan het ook bewijzen.” Wakso lacht en wuift: ,,Oké, ga je gang.” Dagarik zoekt de cel af naar iets bruikbaars en raapt uiteindelijk een steentje op. Daarna stroopt hij zijn mouw op en zet de scherpste kant van het steentje tegen zijn pols en snijdt ermee zijn arm open. Kleine druppels bloed ontsnappen en rollen over zijn arm. ,,Blijf naar de snee kijken,” zegt Dagarik en hij haalt het steentje weg, als de wond langzaam verdwijnt en de huid van zijn arm weer egaal wordt. Wakso stapt angstig achteruit en blijft met grote ogen naar de arm van Dagarik kijken. ,,Hoe… hoe…?”
,,Ik ben helende krachten,” legt Dagarik uit, ,,Geloof je nu dat ik een halfgod ben?” Wakso blijft stil en staat als bevroren op zijn plek, ,,Ik weet niet of het plan in Noroth gaat lukken, maar het is het proberen waard,” gaat Dagarik verder, ,,Nogmaals mijn excuses en ik weet dat het niet eerlijk is om dit aan je te vragen, maar zou je ons willen helpen hieruit te komen?”
,,Een halfgod zei je?” vraagt Wakso, die het blijkbaar allemaal nog moet verwerken, ,,Betekent dat dat jij de wil van de goden vertegenwoordigd?”
,,Dat is de vraag,” zegt Dagarik, ,,Maar met dit plan kunnen we de oorlog beëindigen en ik denk dat de meesten daar wel baat bij hebben.” Wakso, nog steeds met opengesperde ogen, knikt en vraagt daarna: ,,Goed, ik wil jullie hier best wel uit helpen. Ik kan vast wel aan een sleutel komen.”
,,Als je dat zou willen doen, zou heel fijn zijn,” komt Gar’Dal ertussen. Wakso knikt en wil zich omdraaien, als Dagarik nog vraagt: ,,Oh, en Wakso? Wil je ook mijn slinger meenemen? Die ligt als het goed is nog op jouw bed.” Zonder wat te zeggen knikt Wakso en verdwijnt in de deuropening.

Het viertal kijkt elkaar zwijgzaam aan, wachtend tot de deur open gaat. Uiteindelijk is dat moment er. Dagarik heeft geen idee hoe lang het heeft geduurd, maar het voelt aan alsof ze minstens twee uur hebben gewacht. Wakso kijkt haastig om zich heen of er verder niemand is en loopt in stevige pas op de cel af, met een sleutelbos in zijn hand. Na enkele pogingen heeft hij de juiste sleutel gevonden en gaat de traliesdeur piepend open. Dagarik gaat als eerst naar buiten en krijgt de slinger overhandigd, waarna hij Wakso om de hals vliegt. ,,Dank je, dank je, dank je,” herhaalt Dagarik, terwijl hij zijn vriend blijft omhelzen. ,,Als jullie ongeveer vijftig meter rechtdoor lopen vinden jullie een paardenstal,” vertelt Wakso aan de gevangenen, ,,Als jullie die ongezien mee kunnen nemen, moet het lukken om de stad te kunnen verlate. Want de stadspoort staat open.”
,,En wat ga jij doen?” vraagt Dagarik.
,,Zodra jullie de poort door zijn, sla ik alarm. Ik vertel dat ik jou kwam bezoeken toen ik een neergeslagen wachter zag en ontdekte dat de cel leeg was.” Dagarik knikt en omhelst zijn vriend voor een laatste keer. Vervolgens geven Fitor, Micha en Gar’Dal om de beurt Wakso een hand, waarna ze de gevangenis verlaten. Maar voordat Dagarik verdwijnt, draait hij zich om en vraagt: ,,Ben je eigenlijk geslaagd?”
,,Nee, door jouw optreden is de ceremonie afgeblazen.”
,,Oh, sorry.”
,,Het is oké. De ceremonie wordt volgende week opnieuw gedaan.”
,,Veel succes alvast,” wenst Dagarik Wakso toe. ,,Dankjewel. Jij ook in Noroth.” Dagarik knikt, waarna hij wordt meegenomen door Gar’Dal.
Voordat ze de gevangenis verlaten vindt Micha een kamer waar al hun goederen liggen die is buit gemaakt op het moment van de arrestatie. Voedsel, wapens en tenten die ze hadden verzameld liggen daar gewoon voor oprapen. En zonder ook maar iets te zeggen doet de groep dat dan ook. En nadat alles is meegenomen trekken ze pas verder. Eenmaal buiten zien ze dat het vrij rustig is op straat. Blijkbaar is iedereen nog bij de ceremonie. Daarnaast valt het Dagarik ook op dat het nog licht is. Voor zijn gevoel was het al lang donker. Hij besteedt er verder geen aandacht aan en gaat Fitor achterna. Die heeft de paarden al snel gevonden en maakt er een klaar, terwijl Micha het andere paard gereedmaakt en Gar’Dal de omgeving verkent. Enkele minuten later komt hij terug met zijn oude vriend Irath. ,,En?” vraagt Fitor. ,,Precies zoals die jongen zei,” antwoordt Gar’Dal, ,,Echter werd de poort wel bewaakt door twee wachters, maar die zijn nu tijdelijk uitgeschakeld.”
,,Met andere woorden: We hebben haast,” vult Fitor zelf aan en Gar’Dal knikt. Met de paarden aan de hand loopt de groep vervolgens verder. Zonder problemen komen ze bij de stadspoort en in stilte laten ze Tirar achter zich. Dagarik kijkt nog eenmaal achterom. ,,Tot ziens Wakso,” klinkt zijn afscheid van zijn nieuwe vriend.

Die avond is er een kamp opgezet ergens in het bos rondom Tirar. Dagarik bibbert en wrijft in zijn handen om het warm te krijgen. Het is er dan ook ’s avonds best wel koud als er geen vuur is. Ze hebben wel de middelen om vuur te maken, maar Fitor had dat verboden omdat eventuele soldaten die naar hen op zoek waren hen dan gauw zouden vinden. Dagarik begrijpt het en zegt er geen woord over. Net zoals de andere drie, die het ook zichtbaar koud hebben en niets zeggen. Ze zitten stilletjes in een kringetje, totdat Gar’Dal het woord neemt: ,,Voordat we verder gaan, moet dit worden uitgesproken,” Dagarik weet dat dit over hem gaat en kijkt op. ,,Ja, ik weet het. Het spijt me,” zegt hij, ,,Ik heb jullie in de steek gelaten, tegen en over jullie gelogen en ik heb me misdragen.” De groep kijkt verwonderd op. Dit hadden ze blijkbaar niet verwacht.
,,Het spijt ons ook,” biedt Micha vervolgens zijn excuses aan, ,,We behandelden je inderdaad veels veel als een kind. Wat je deed was best wel logisch.”
,,Maar die middag toen je wegging had je het erover dat wij je niet nodig hebben. Maar dat klopt niet,” zegt Gar’Dal, ,,Ik heb niet niets ervoor gezorgd dat jij bij vergaderingen aanwezig kon zijn toen in het vluchtelingenkamp. Jij bent immers de zoon van een god. Maar nog belangrijker: Zonder jou hadden we niet dit nuttige boekje, de basis voor de missie waar we nu in verkeren.” Er verschijnt een voorzichtige glimlach op het gezicht van Dagarik.
,,Weet je, ik heb iets geleerd,” zegt Dagarik, ,,Volwassen zijn gaat om je daden. Om welke beslissingen je maakt en hoe je met andere mensen omgaat. Het heeft niets te maken met het afleggen van een test.” Gar’Dal slaat vriendschappelijk zijn op Dagariks schouder en glimlacht naar hem. ,,Voor mij klink je nu aardig volwassen,” zegt hij. Daarna begint hij te grijnzen en zegt hij: ,,Dus, wil jij vanavond de wacht houden?”
,,Nah, ik kan mijn nachtrust wel goed gebruiken,” antwoordt Dagarik en de groep schiet in de lach.
 
Laatst bewerkt door een moderator:

DeletedUser

Gast
Dagarik
Overzicht 1 en 2

Hoofdstuk 13: De oversteek
Natte sneeuw valt met stevig tempo naar beneden uit de dikke wolken die de lucht een vies kleurtje geven. Het ziet er onheilspellend uit, alsof elk moment de goden naar Garoth zou komen en een gevecht zouden beginnen. Dagarik rilt ervan en trekt de kraag van jas meer omhoog en kijkt naar de dauw die zijn mond verlaat bij het uitademen. Hij weet niet goed of het de spanning is die hem doet trillen of de kou. Of misschien wel beide. Hij kijkt om zich heen, naar de gladde rotsen waar ze op staan en naar de golven van de zee die er woest op kapot slaan. Hij kijkt naar het kleine scheepje aan de kust en naar de schipper waar Gar’Dal mee in discussie is. Hij staat dichtbij genoeg om te kunnen horen wat er wordt gezegd, maar mentaal is hij er bij. Hij denkt terug aan de reis die ze te tot zover hebben gemaakt. De afgelopen dagen is er gelukkig niets bijzonders gebeurd. Sinds Tirar hebben ze gelukkig niets meer van de Wesrische soldaten gemerkt en het is al een paar dagen geleden dat ze eruit zijn vertrokken. Maar de reis tot nu stelt ook niet veel voor. De echte uitdaging ligt nog voor hen. Want nu staan ze aan de rand van Wesroth, op het punt dit continent achter hen te laten. Maar dan moet de schipper wel mee werken. Dagarik neemt hem niets kwalijk. Natuurlijk wil de schipper niet vier vreemdelingen en hun wolf vervoeren naar het vijandige gebied dat is overgenomen door de Sari. Maar toch blijft Gar’Dal het nu proberen, als Dagarik het goed heeft begrepen. Voor hij het doorheeft schudden de schipper en Gar’Dal elkaar de hand. Verward kijkt Dagarik naar ze, terwijl de schipper en Gar’Dal ieder een eigen weg opgaan. ,,Wat is er afgesproken?” vraagt Dagarik aan Gar’Dal terwijl Dagarik naar hem toe loopt. ,,Over een uur gaat hij ons vervoeren,” antwoordt Gar’Dal, ,,In tussentijd bereidt hij de reis voor en hebben wij de tijd even uit te rusten.” Gar’Dal loopt weg, rekt zich uit, gaat op de rotsen zitten en tuurt naar de zee. Sprakeloos volgt Dagariks blik hem. Hij haalt zijn schouders op en gaat bij Fitor en Micha zitten, die ondertussen restjes eten tevoorschijn hebben gehaald.
Tijdens het eten wordt er niet veel gepraat. Normaal duidde dat op interne problemen. Maar nu ligt het vooral aan de spanning van de reis. En de vermoeidheid van de afgelopen reis niet te vergeten. Dagarik kijkt met samengeknepen ogen naar de lucht. De zon moet daar ergens zijn, maar Dagarik ziet er niets van. Hij ziet alleen de grauwe lucht en de talloze zeemeeuwen die in de lucht door elkaar heen krijsen. Plotseling hoort Dagarik een ander geluid. Zijn blik schiet die kant op en hij ziet de schipper seinen. Micha en Fitor staan op en Fitor geeft Dagarik een tik op de schouder. ,,Kom,” zegt hij tegen de jongen, ,,We vertrekken.” Dagarik springt op en loopt de broers achterna. Hij bekijkt het schip, volgepakt en klaar voor vertrek. Het heeft een enkele mast met twee zeilen, eentje onder en eentje boven. Dagarik kijkt toe hoe de man de zeilen uitrolt en daarna de touwen van het schip aan de kant losknoopt. Het schip wordt van de kant geduwd en de schipper gaat aan het stuur staan. Dagarik loopt vervolgens naar het achterdek en kijkt naar het eenzame huisje van de schipper en de achtergelaten paarden die daar staan. Dagarik vraagt zich af wie er nou zo eenzaam wil leven. Maar Dagarik houdt de vraag voor zichzelf en slentert doelloos over het dek, totdat Gar’Dal hem roept. ,,Het wordt tijd dat we een plan gaan maken,” zegt Gar’Dal, wanneer de vier zich hebben verzameld, ,,We zijn al ver gekomen, maar de gevaarlijke tocht moet nog beginnen. Maar waar gaan we naartoe? Wat gaan we doen? Wat is ons doel?”
,,Ik heb dat boek ondertussen helemaal doorgelezen,” zegt Fitor, ,,De stad waar wij nu naartoe gaan, Blachis, is volgens dit boek vrij rustig. Nadat de Sari het heeft overgenomen heeft het er slechts een paar wachters er staan. Er is toegangscontrole, maar met een dekmantel moeten we er makkelijk binnen zien te komen.”
,,Oké, mooi. Maar waar zijn alle soldaten dan die de stad hebben overgenomen?”
,,Die zijn in Nornos, bij de koning van Saroth,” antwoordt Fitor, ,,Volgens dit boek zijn ze een inval op Wesroth aan het voorbereiden via de noordelijke kant.”
,,Dus de soldaten, inclusief de koning, trekken binnenkort door Balaa… eh…” vraagt Gar’Dal en Fitor vult aan: ,,Blachis?” Gar’Dal knikt, ,,Dat weet ik niet. Dat staat niet expliciet in dit boek beschreven,” vertelt Fitor.
,,Als dat zo is, kunnen we namelijk ons in die stad schuilhouden tot de koning eraan komt en hem dan overvallen,” legt Gar’Dal uit, ,,Dat scheelt ons namelijk een reis door Noroth.”
,,Maar is dat dan ons doel?” komt Micha ertussen, ,,De koning doden?”
,,Volgens mij is dat wel wat het boekje wil,” antwoordt Fitor. Hij houdt het boekje omhoog, ,,Ondanks dat het geschreven is door Dagarik geloof ik nog steeds dat de oppergod hem deze boodschap heeft gegeven. En als die denkt dat dat de optie is om vrede te brengen, dan ben ik bereid koste wat het kost de koning te doden.” De andere drie knikken. ,,Maar blijven we dus in Blachis?” vraagt Micha en Gar’Dal haalt zijn schouders op. ,,Laten we er eerst maar voor zorgen dat we veilig aankomen,” antwoordt de boogschutter, ,,Daarna zien we wel verder.” De rest van de groep knikt nogmaals en gaat daarna langzaam uiteen.

De gure, winterse zeewind waait met volle kracht in de zeilen, wat het de schipper makkelijk maakt. Alleen door de hoge en harde golven komen is nog een uitdaging en het schip deinst dan ook met wel verschillen van enkele meter op en neer. Het is vrij gebruikelijk en niemand besteedt er echt aandacht aan. Dagarik is op het dek met Irath aan het spelen en geniet zelfs van het gevoel op het schip. Dit is dan ook de eerste keer dat hij een rit op een schip meemaakt. Hij heeft er wel eens eerder op gezeten, maar was toen te jong om het te herinneren. En nu maar hopen dat dit niet de laatste rit zal zijn. Maar daar maakt Dagarik zich niet zorgen over. Vrolijk gooit hij een doek met knopen over het dek waar Irath enthousiast achterna rent. Het is dan ook het favoriete speeltje van de wolf die Gar’Dal altijd bij zich heeft als hij met zijn partner op stap is. Irath raapt het speeltje op en brengt het weer naar Dagarik. Die wil het weer afpakken, maar Irath heeft andere plannen. Hij trekt terug en rent ermee weg. Hij gaat via het trappetje op het verhoogde achterdeel van het schip en Dagarik gaat hem achterna. Dagarik pakt het speeltje en begint eraan te trekken, maar Irath wil het nog niet loslaten. Dus trekt Dagarik nog harder. Hij wint. Irath laat los, maar Dagarik vliegt een paar meter naar achteren en komt met een klap op de grond. ,,Leuk beest, is het niet?” klinkt een stem. Dagarik kijkt op en ziet de kapitein die naast hem aan het stuur staat. Dagarik knikt en krabbelt overeind. ,,Hij is erg lief en speels,” antwoordt Dagarik, ,,En hij heeft ook een keer mijn leven gered.”
,,Oh ja? Hoe dan?”
,,Ik werd belaagd door een reus die de stad aanviel, terug in Razoth,” vertelt Dagarik, ,,Irath, zo heet de wolf, viel die reus toen aan voordat de reus mij doormidden had geslagen.”
,,Tja, dat krijg je als je hun baasje aanvalt.”
,,Oh, Irath is niet van mij, hoor,” zegt Dagarik en wijst vervolgens naar Gar’Dal, die nog steeds gekleed is in een wolvenvacht, ,,Hij is van die man daar.”
,,Is dat dan niet je vader?” Dagarik grinnikt en schudt uitgebreid zijn hoofd, ,,Ah, dan snap ik het,” Dagarik kijkt met een vragende blik naar de man met de volle, witte baard. Die ziet de blik van de jongen en licht het toe: ,,Ik wist dat die wolf van die man was. Dat is duidelijk te zien. Maar ik dacht ook van jou, omdat ik dacht dat jij zijn zoon was.”
,,Nee, hij is niet mijn vader,” antwoordt Dagarik, ,,Alhoewel hij wel als een vader voor me is.” De kapitein krabt aan zijn witte baard en slaakt een zucht. ,,Helaas denken mijn eigen zonen anders over mij,” vertelt hij, ,,Die kunnen niet wachten tot ik dood ga om hun erfenis te ontvangen,” De man spuugt een klodder van hier zo helemaal de zee in, ,,Lang hoeven ze niet meer te wachten. Helemaal nu ik zo gek ben om nog tochten te maken naar Noroth,” Dagarik grijnst, terwijl hij de man aandachtig aankijkt, ,,Gelukkig is mijn oudste kind anders. Maar dat is dan ook mijn enige dochter van drie kinderen. Zij loopt niet zo te azen op mijn erfenis. Alleen hoor ik bijna nooit wat van haar. En als ik toch iets hoor over haar, dan is het via mijn kleindochter,” Dagarik knikt, om aan te geven dat hij nog luistert. Hij vindt het niet erg dat de oude man tegen hem aan staat te praten. Die eenzame schipper moet toch ook zijn verhaal kwijt? ,,Helaas woont ze met haar moeder in Noroth, dus ik zie haar ook bijna nooit,” gaat de kapitein verder, ,,Ik vraag me sowieso af of ze wel leeft. Sinds de inval in Noroth heb ik niks meer van haar gehoord,” De kapitein kijkt Dagarik aan, ,,Misschien komen jullie haar wel tegen. Ze is namelijk geboren in Blachis.”
,,Waarom ga je zelf niet op zoek naar haar?” vraagt Dagarik en de man schudt kuchend zijn hoofd. ,,Ik ben een zwakke, oude schipper van bijna tachtig jaar die het liefst op het water is. Door een stad slenteren waar nota bene ook nog eens vijandige soldaten zitten is niets voor mij,” legt hij uit, ,,Mochten jullie haar zien, doe haar dan de groeten van haar oude opa.” Dagarik grijnst en vraagt: ,,Hoe heet ze dan?”
,,Haar naam is niet belangrijk,” antwoordt de schipper, ,,In heel Blachis is ze bekend, aangezien ze de enige vrouw is die in het leger dient. Zodra je daar naar vraagt, zullen ze ongetwijfeld weten wie je bedoelt.”
,,En haar moeder?” vraagt Dagarik vervolgens, ,,Wij hebben nog geen overnachtingsplek in Blachis, dus het zou heel fijn zijn als we bij haar zouden kunnen overnachten.”
,,Dat raad ik je af,” zucht de man, ,,Ik had nog niet verteld dat ze gek is.”
,,Hoe bedoel je?”
,,Ze beweerde dat haar dochter een halfgodin is,” lacht de man, ,,Ze vroeg me om dat geheim te houden, om zo haar dochter in veiligheid te stellen. En dat terwijl ze nooit getrouwd is geweest en toch een dochter heeft. Dus beiden worden met de nek aangekeken en ik heb haar geadviseerd te trouwen en te doen alsof haar dochter hun kind was. Maar dat weigert ze met als argument dat Deventhear haar enige echte vader is,” De man kucht weer een paar keer en Dagarik kijkt het verrast aan. Er schieten allerlei vragen en ideeën door zijn hoofd. Heeft die man nou een halfgodin als kleindochter? Hoe zou ze eruit zien? We moeten haar zien te ontmoeten. Zij kan ons misschien helpen. Maar misschien heeft ze zelf wel hulp nodig. Waar zou ze zijn?, ,,Ik vind het erg sneu voor haar en ik geloof niet dat mijn kleindochter zo een goede jeugd heeft gehad,” gaat de man weer verder, terwijl Dagarik nog in gedachten is verzonken, ,,Maar het heeft haar wel hard gemaakt en daardoor is ze het leger in gekomen.” De man stopt met praten en tuurt in de verte. Dagarik maakt van deze pauze gebruik om het gesprek te eindigen: ,,Fijn met jou gepraat te hebben,” zegt hij gehaast en rent vervolgens het dek op. Dit moet Gar’Dal horen!

Dagarik betreedt het laadruim waar allerlei kisten en kratten staan opgestapeld. Te midden van de ruimte staat een tafel waar Fitor, Micha en Gar’Dal omheen zitten. Er wordt gejuicht en gelachen, maar Dagarik weet niet waarom. Wanneer hij binnenkomt, draait Gar’Dal zich om en ziet Dagarik dat ze bezig zijn met een dobbelspelletje. ,,Hé Dagarik,” begroet Gar’Dal hem, ,,Kom je zo meedoen? Dit potje is bijna voorbij. Die twee losers bakken er niks van,” lacht Gar’Dal en Micha stompt hem lachend op de schouders, terwijl Fitor er zoals gewoonlijk stijf en grimmig bij zit. ,,Wij hebben het ook nooit gespeeld,” zegt Micha, ,,En daarnaast vertrouw ik die dobbelstenen niet.”
,,Ik had je al gezegd dat deze stenen hier aan boord lagen en dus niet van mij zijn,” brengt Gar’Dal ertegenin. Micha lijkt daarop te willen reageren, maar Dagarik komt ertussen: ,,Gar’Dal, die kapitein vertelde me iets dat best wel interessant is,” Het lachen verdwijnt en Dagarik wordt aangekeken door drie nieuwsgierige blikken, ,,Het zou kunnen dat er in Blachis een andere halfgod is. Of nee, halfgodin. Een vrouw namelijk.”
,,Dat vertelde die kapitein tegen jou?” vraagt Gar’Dal. Dagarik knikt, ,,En jij gelooft hem?”
,,Nou, hij geloofde het zelf niet. Maar hij vertelde wat zijn dochter tegen hem had verteld over haar dochter,” legt Dagarik warrig uit. Aan de blikken kan hij zien dat ze het niet echt begrijpen, waarop Dagarik het hele verhaal vertelt.
,,Dit kan wel interessant zijn, ja,” neemt Gar’Dal als eerste het woord, nadat Dagarik klaar is met zijn verhaal, ,,Maar het is dus niet zeker of ze in Blachis is.”
,,Maar haar moeder wel,” antwoordt Dagarik, ,,Via haar moet het toch wel lukken om in contact te komen met de halfgodin?”
,,Laten we in ieder geval ons oude plan aanhouden,” beslist Fitor, ,,Eerst goed aankomen in Blachis, daarna zien we wel verder. Want misschien heeft de schipper wel gelijk en is zijn dochter wel niet helemaal helder.” Dagarik knikt. Hij weet niet goed wat hij daarop kan zeggen. Uiteindelijk zegt Micha: ,,Maar het is wel een idee om bij haar te overnachten. We hebben geen idee hoeveel herbergen daar zijn en we hebben per slot van rekening niet eens genoeg geld voor een kamer.”
,,Ja, dat is zo,” reageert Gar’Dal kalm, die nog duidelijk aan het nadenken is, ,,Ja, ik vind het een goed idee om eerst te proberen bij haar te logeren. Fitor mee eens?” Fitor kijkt strak naar Gar’Dal en knikt zonder iets te zeggen, ,,Mooi. Dat klinkt als een plan,” Gar’Dal klapt daarbij in zijn handen en wrijft die over elkaar, ,,Dagarik, wil jij proberen te achterhalen waar de dochter van de kapitein woont?” De jongen knikt, ,,Zeg maar dat we dat allemaal zeer op prijs stellen.” Dagarik knikt nogmaals en loopt weg, waarna Gar’Dal met de twee broers weer verder gaat met dobbelen.
 

DeletedUser

Gast
Dagarik
Overzicht 1 en 2

Hoofdstuk 14: Het bezoek
In de verte verschijnt al land aan zicht. Maar door de mist is het nauwelijks te zien en Dagarik had het land niet opgemerkt als de kapitein hem er niet op had gewezen. ,,Het is dat ik dit stuk voor de oorlog bijna iedere dag voer,” vertelt de kapitein, ,,Want aangezien de bodem hier best verraderlijk is en ze in Blachis geen vuurtoren hebben, is het best moeilijk begaanbaar.”
,,Wat deed je dan voor de oorlog?” vraagt Dagarik en de kapitein antwoordt: ,,Ik heb zo een beetje mijn hele leven gewerkt als veerdienst. Ik doe niets anders dan mensen of goederen van Wesroth naar Noroth te brengen of andersom,” De schipper lacht, ,,Jouw vriend in die wolvenwacht kan mensen wel goed overtuigen, zeg,” Dagarik kijkt hem verbaasd aan en hoopt op een toelichting. En hij hoeft daar niet lang op te wachten: ,,Hij had me al de paarden aangeboden om deze reis te maken, maar alsnog wilde ik niet, omdat het te gevaarlijk was. Uiteindelijk heeft hij me overgehaald om het toch te doen, omdat hij zei dat er vast wel vluchtelingen met een aardig zakcentje in Blachis waren die de oversteek naar Wesroth wel wilde maken,” Dagarik lacht. Hij herkent Gar’Dal daar inderdaad in, ,,Nu maar hopen dat die vluchtelingen inderdaad hun reis kunnen betalen. En het is ook te hopen dat de Sari mijn schip niet tot zinken gaat brengen juist om die reden.”
,,Ik hoop inderdaad dat dat mag,” zegt Dagarik, ,,Maar ik ben bang dat die vluchtelingen al zijn leeg geplunderd, dus niet veel te besteden hebben.”
,,Ach, als ik hen kan helpen ben ik al blij,” zegt de kapitein, ,,Daarnaast was jullie betaling met die paarden al hoog genoeg om de heen –en terugreis te financieren.” Dagarik grijnst en tuurt naar de horizon, naar de steeds groter wordende rotsen. Het is bijna zover. Bijna zijn ze in Blachis en dan is er geen weg meer terug. Althans, als ze zijn uitgestapt en dit schip is vertrokken. Hij slaakt een zucht. Het is enkele minuten stil en hij mist nu al de mooie verhalen die de kapitein hem onderweg heeft verteld. Maar het verhaal over zijn kleindochter is het best bij Dagarik blijven hangen en hij kan dan ook niet wachten tot hij bij het huis van de kapiteins dochter zijn aangekomen. Gelukkig heeft de kapitein meegewerkt en Dagarik precies verteld waar het huis staat. ,,Zeker weten dat je niet met ons mee wil?” had Dagarik gevraagd en de kapitein had vol overtuiging zijn hoofd geschud. ,,Ik laat mijn schip niet alleen in die stad,” luidde zijn antwoord, ,,Maar doe haar de groeten van mij. Mijn zegen heb je.” Dagarik herhaalt het gesprek in zijn hoofd, terwijl hij naast de kapitein staat en het land in zich houdt.

Door dikke sneeuw en een gure wind wordt het schip tegen de avond begroet in de armoedige haven van Blachis. Maar naast het winterse weer zijn er ook soldaten die de groep staan op te wachten. Kleine, Sarische soldaten, die het karakter van het onvriendelijke weer hebben overgenomen, om precies te zijn. ,,Halt,” klinkt het korte bevel waarmee de bevelhebber van het groepje soldaten de schipper tegenhoudt om aan te meren, ,,Wie ben je en wat kom je hier doen?”
,,Ik kom slechts een aantal passagiers verschepen vanuit Wesroth,” antwoordt de schipper rustig, ,,Voor zover ik weet komen ze hier voor zaken,” liegt de man, zoals Gar’Dal hem had voorgedragen. De bevelhebber kijkt hem streng aan en beveelt om de passagiers naar voren te roepen. Fitor, Micha, Gar’Dal en Dagarik komen daarop naar voren, waarna de bevelhebber vraagt naar hun handelswaar. ,,Alles wat we hebben dragen we op ons lijf, meneer,” neemt Gar’Dal het woord, ,,Het is bijna niks, maar het is de bedoeling dat we door verkoop en doorverkoop rijker worden,” De soldaat uit Saroth blijft streng naar hem kijken, waarop Gar’Dal er een schepje bovenop doet: ,,Wij zijn onpartijdige handelaren die net zoals de rest van de oorlog willen mee snoepen.” De soldaat gromt en zegt: ,,Vooruit dan maar. Maar zodra ik merk dat jullie iets anders van plan zijn, zal ik jullie ongenadig afstraffen.”
,,Dat is redelijk,” zegt Gar’Dal en hij steekt zijn hand uit, ,,Je hebt mijn woord.” De soldaat kijkt ernaar alsof het iets heel vies is, draait zich om en maakt aanstalten om weg te gaan. Maar hij lijkt zicht te bedenken en draait zich weer om: ,,Nog één ding,” zegt hij tegen de schipper, ,,Laat het me ook niet merken dat je vluchtelingen aan boord neemt en het land uit smokkelt.”
,,Oh, maar ik zou graag mijn terugreis willen financieren,” brengt de schipper ertegenin, ,,Zonder personen die mee reizen lukt dat niet.” De bevelhebber lacht. ,,Alsof vluchtelingen geld genoeg hebben om de reis te betalen,” zegt hij, ,,Maar ik ben hier niet voor onderhandelingen.”
,,Maar is het wel mogelijk om personen mee terug te nemen?”
,,Hoeveel mensen kunnen aan boord?”
,,Een stuk of vijftig.”
,,Teveel,” schreeuwt de bevelhebber, ,,Je mag tien personen mee terugnemen, maar ik moet eerst elke passagier goedkeuren. Heb je dat begrepen?” De schipper knikt, ,,Je hebt tot zonsopkomst morgen de tijd om te vertrekken en anders word je boot vernietigd. Is ook dat duidelijk?” De schipper knikt nogmaals, waarop de soldaat en zijn ondergeschikten eindelijk weg gaan. Vervolgens blijft het enkele seconden stil, waarop de kapitein aan de groep vraagt: ,,Dus, zouden jullie mij willen helpen door tien mensen te verzamelen?”
,,Wil je dat echt doen?” vraagt Micha aan de schipper, ,,Ik denk niet dat je tien mensen kunt vinden waarvan de Sari het goed vindt dat ze vertrekken. Je kunt het beste morgenvroeg alleen vertrekken.”
,,Nee, geen denken aan. Als ik mensen kan helpen, dan wil ik dat ook doen, nu ik toch in Blachis ben. Al zijn het straatarme vrouwen en kinderen.”
,,Dat moet wel lukken,” zegt Gar’Dal, ,,U kunt op ons rekenen.” De schipper bedankt ze, waarna de groep de haven verlaat en de schipper bij zijn schip blijft. Maar voordat ze de haven uit zijn, fluit Gar’Dal, waarop Irath uit het schip springt en enthousiast de groep achterna rent.

Die avond heeft de groep als prioriteit onderdak te vinden. Ze gaan als eerst op zoek naar het huis van de kapiteins dochter. Het is even zoeken, maar de groep vindt het al gauw. Er branden binnen lichten en Fitor bonkt op de deur. Er klinkt een hoop herrie de groep kijkt elkaar verbaasd aan. Fitor bonkt nogmaals en na een tijdje klinkt er een reactie: ,,Ja, ik kom al,” luidt een vrouwelijke stem. Vervolgens gaat er een klein luikje in de deur open en zijn twee ogen zichtbaar, ,,Jullie zijn geen soldaten,” zegt ze verward en Gar’Dal antwoordt: ,,Dat heb je goed gezien.”
,,Wat zijn jullie?”
,,Wij zijn kennissen van je vader,” neemt Gar’Dal weer het woord, ,,Hij heeft ons met zijn schip hiernaartoe gebracht.”
,,Onmogelijk,” sist de vrouw, ,,De stad is al maanden bezet en sindsdien zijn hier geen schepen meer gekomen.”
,,Als u me niet gelooft, dan nodig ik u uit zelf te gaan kijken.”
,,Ik laat me niet mijn huis uitlokken door zo een slechte leugen,” zegt de vrouw fel, ,,Kom zelf maar met bewijs als je iets van me wil.” De vrouw smijt het luikje dicht, waarna het stil wordt. ,,Dus… Hoe zorgen we voor bewijs?” vraagt Micha en Gar’Dal veegt nadenkend zijn hand over zijn gezicht. ,,Het beste kunnen we de schipper halen,” zegt hij en de rest knikt.
De schipper wil er echter niets van weten. ,,Ik blijf hier bij mijn schip,” zegt hij koppig, ,,Dat heb ik al verteld en ik verander niet van standpunt.”
,,En wat als iemand anders van ons op je schip past, terwijl jij met de rest meegaat naar je dochter?” doet Dagarik een voorstel en de schipper lijkt het te overwegen. ,,Alleen als de wolf dan ook oppast,” zegt hij en Gar’Dal stemt ermee in. ,,Wie blijft?” vraagt Gar’Dal.
,,Doe ik wel,” biedt Micha zich aan, ,,Heb ik gelijk tijd Irath beter te leren kennen.” De schipper knikt en stapt uit zijn schip, nadat Micha erin klimt en Gar’Dal Irath erin fluit.

Door de donkere, met sneeuw en ijs bedekte straten loopt de groep de halve stad af op opnieuw het huis te bezoeken. Onderweg vraagt Dagarik aan de kapitein: ,,Je weet zo goed de weg naar het huis van je dochter, maar toch bezoek je haar bijna nooit?”
,,De reden dat ik de route ken is niet omdat ik die graag wil onthouden,” zegt hij, ,,Die ken ik doordat mijn kleindochter die er bij mij probeerde in te hameren bij elk bezoek die ze aan mij bracht. Blijkbaar heeft dat effect gehad.” Dagarik lacht, waarna het weer stil wordt. Maar lang duurt dat niet, want ze zijn al snel bij het huis van de vrouw. Fitor, de grootste en sterkste van de groep, bonkt weer op de deur. ,,Zijn jullie dat weer?”
,,Ik ben het, mijn prinses,” zegt de schipper. Het wordt doodstil en na een tijdje wil Fitor weer op de deur bonken, maar de schipper pakt Fitors pols vast en schudt zijn hoofd. ,,Ze komt wel,” zegt hij, ,,Geef haar wat tijd.” Fitor gehoorzaamt en de schipper wordt in gelijk gesteld, als even later het luikje open gaat. ,,Ben jij dat, pap?” klinkt de stem van achter de deur. Dagarik ziet door het luikje hoe er tranen in de ogen van de vrouw springen. Onverwachts gaat het luikje weer dicht, maar wordt de deur enkele tellen later geopend. De vrouw springt de schipper in de armen en zegt met bevende stem: ,,Ik heb je zo gemist. Waarom kwam je niet vaker?” De schipper zegt niet en blijft zijn dochter stevig tegen zich aan drukken. Fitor, Gar’Dal en Dagarik staan er zwijgzaam omheen, totdat de vrouw de groep binnen uitnodigt: ,,Kom binnen, wees welkom,” Nadat iedereen plaats heeft genomen in de woonkamer, vraagt de vrouw: ,,Wat komen jullie hier doen?”
,,Wij zijn hier voor zaken,” vertelt Gar’Dal, ,,Jouw vader heeft ons met zijn schip hiernaartoe gebracht.”
,,Ze hebben nog geen slaapplek,” vult de vader van de vrouw aan, ,,Ik vraag namens hen of ze bij jou kunnen logeren.”
,,Waarom jij niet?” vraagt de vrouw.
,,Als ik voor zonsopkomst niet wegga, vernietigen ze mijn schip,” legt de schipper uit. Hij wil nog meer vertellen, maar de vrouw schiet overeind en vraagt vol verbazing: ,,Dus het schip is er nog?” De kapitein knikt: ,,Ja, nog wel.”
,,Dat is geweldig!” roept de vrouw uitbundig. De kapitein kijkt zijn dochter verbaasd aan en vraagt: ,,Wil jij dan mee terug?”
,,Ik niet, maar iemand anders in mijn huis wel,” zegt plotseling op fluistertoon. Daarna keert ze zich tot Gar’Dal en vraagt: ,,Zijn jullie te vertrouwen?”
,,Ja, ik denk het,” antwoordt Gar’Dal twijfelachtig. De vrouw kijkt haar vader aan en die kijkt verbaasd terug. Dagarik is benieuwd waar het over gaat. Waarschijnlijk iedereen in de ruimte, behalve die vrouw. Uiteindelijk staat ze op en zegt: ,,Ik ben zo terug.” Ze loopt de kamer uit en Dagarik hoort haar een trap afgaan. Ongeveer een minuut of twee komt er weer iemand de trap op, maar is zo te horen niet alleen. ,,Dit is Haphara,” stelt de dochter van de kapitein de andere vrouw waarmee ze is voor, ,,Ze is de weduwe van een soldaat en heeft gewonde Norische soldaten verzorgd, wat strafbaar is volgens de bezetters. Papa, je moet haar meenemen naar Wesroth,” smeekt de vrouw, ,,De soldaten zijn op zoek naar haar. Hier is ze haar leven niet zeker.” Er valt een ijzige stilte in de kamer en de groep kijkt elkaar ongemakkelijk aan. Wat moeten ze tegen haar zeggen?

,,Lieverd, er is iets dat ik je moet vertellen,” begint de schipper stamelend, ,,Alle passagiers die ik meeneem moeten door de soldaten worden onderzocht. De leider heeft duidelijk gezegd dat ik geen vluchtelingen mee mag nemen.”
,,Dan smokkel je haar toch mee?” zegt de vrouw, die duidelijk niet begrijpt waarom ze zo moeilijk doen. ,,Ze zullen ongetwijfeld het schip van top tot teen doorzoeken,” legt Fitor vervolgens kalm uit, ,,Dus dat zal niet gaan.”
,,Ik houd haar hier al maanden schuil en dat is ook al die tijd goed gegaan,” brengt de vrouw ertegenin, ,,Waarom zou dat niet lukken op dat schip?”
,,Omdat in deze stad honderden huizen en duizenden kamers zijn waar iemand zich in schuil kan houden,” antwoordt Fitor, ,,Daar zijn te weinig soldaten voor om dat allemaal uit te kammen. In het schip zijn maar een paar ruimtes waar genoeg soldaten voor zijn om dat wel uit te kammen. Het spijt me, maar dat gewoon niet lukken.” Plotseling schiet Dagarik iets te binnen en vraagt: ,,Gar’Dal, kan ik jou onder vier ogen spreken?” Gar’Dal kijkt Dagarik verbaasd aan, maar gaat met hem mee naar een andere ruimte, wat blijkbaar de eetkamer is. ,,Jij kant jezelf onzichtbaar maken,” fluistert Dagarik, ,,Kan je haar niet onzichtbaar maken?” Gar’Dal schudt zijn hoofd: ,,Dat heb ik al meerder keren geprobeerd. Maar dat lukt niet.”
,,Maar je boog en je kleding wordt ook onzichtbaar,” dringt Dagarik aan, ,,Dan kan je toch…”
,,Nee, het werkt alleen bij levenloze voorwerpen,” onderbreekt Gar’Dal hem. Hij zucht, ,,Geloof me, ik wil net zo graag als jij dat ik die kracht had, maar ik heb het gewoon niet. Anders zou Dalar ook nog leven. We kunnen haar niet helpen.” Dagarik zucht ook en loopt teleurgesteld weer naar de woonkamer. ,,Waar ging dat over?” vraagt de schipper en Gar’Dal antwoordt: ,,We probeerden nog iets te verzinnen. Maar ik ben bang dat er niets is wat we voor Haphara kunnen doen.”
 

DeletedUser

Gast
Dagarik
Overzicht 1 en 2

Hoofdstuk 15: In het holst van de nacht
De vrouw kijkt ontzet door de kamer. Ze lijkt nog wat te willen zeggen, maar blijkbaar begrijpt ze dat er niets is dat ze kunnen doen. Terneergeslagen gaat ze zitten, terwijl de vrouw die Haphara werd genoemd nog blijft staan, angstig om haar heen kijkend. Dagarik bekijkt de vluchteling, die is gekleed in een simpele jurk. Ze heeft zwart haar dat in een eenvoudige vlecht zit. Vervolgens kijkt Dagarik naar de eigenares van het huis. Die heeft haar middellange haar loshangen dat bestaat uit een mengeling tussen zwarte, donkerbruine en grijze lokken. Ze heeft een chiquere jurk aan dan Haphara die is versierd met bont en kralen. Toch is te zien dat dit geen rijke vrouw is.
Het blijft stil in de kamer en niemand weet goed wat ie moet zeggen. Uiteindelijk staat de schipper op en zegt: ,,Ik ga maar weer terug naar mijn schip.” Zonder op antwoord te wachten loopt de man de kamer uit, waarna Gar’Dal opstaat. ,,Wij moeten ook maar eens gaan,” zegt hij tegen Fitor en Dagarik, ,,Mevrouw, dank u wel voor uw gastvrijheid.” Dagarik kijkt verbaasd toe, maar zegt niets. Wanneer ze eenmaal buiten zijn, vraagt Dagarik aan Gar’Dal: ,,Waar was dat voor? Blijven we niet logeren?”
,,Dat is wel duidelijk, toch?,” antwoordt Gar’Dal, ,,We kunnen het niet maken om die vrouw daarmee lastig te vallen.” Dagarik knikt en vraagt daarna: ,,Oké, maar wat wil je nu dan doen?” Gar’Dal wuift en zegt: ,,Ik zal zo het plan vertellen. Maar eerst naar het schip toe.” Zonder dat er verder wat wordt gezegd loopt de groep de stad door naar de haven waar ze even later blij worden begroet door Irath. Micha loopt met een verbaasd gezicht vervolgens ook naar de groep toe. ,,Wat is er gebeurd?” vraagt hij, ,,De schipper wil het niet vertellen. Is het iets ernstigs?” Gar’Dal schudt kalm zijn hoofd en antwoordt: ,,Laten we naar binnen gaan om te bespreken.” De rest knikt en gaat achter Micha aan naar binnen. Eenmaal in de eetkamer onder het dek aangekomen kijkt iedereen vol verwachting naar Gar’Dal, maar die begint eerst het verhaal te vertellen over de vrouw Sorophia en de vluchteling Haphara. ,,Het is te riskant om de vluchteling aan boord te nemen,” gaat Gar’Dal verder, nadat hij klaar is met het vertellen van het verhaal, ,,De kans is veel te groot dat ze wordt gepakt en… nou ja, de gevolgen kunnen jullie zelf wel bedenken.”
,,Maar wat is dan je plan?” vraagt Dagarik.
,,Mijn plan is om de stad schoon te vegen en vervolgens te evacueren,” zegt Gar’Dal kalm, terwijl de gezichten van zijn groepsgenoten in de meest rare houdingen schieten. Gar’Dal kijkt hen één voor één aan en zegt: ,,Ik denk ook dat dat is waar het boekje tot oproept als er expliciet in staat hoe weinig soldaten er hier zijn.”
,,Hoe wil je alle inwoners evacueren?” vraagt Micha verbaasd, ,,De schipper had het over plek voor vijftig man voor in zijn schip. Niet vijfduizend.”
,,Niet iedereen hoeft aan boord van dit schip,” brengt Gar’Dal ertegenin en Micha begint gelijk te roepen dat de achterblijver gelijk zullen worden geëxecuteerd. Maar Gar’Dal gaat rustig verder: ,,Niet iedereen hoeft aan boord van dit schip in één keer. Als we de stad vrij hebben gemaakt van de Sari, kan het schip enkele keren heen en weer varen.” Fitor streelt zijn baard en kijkt met gefronste wenkbrauwen naar Gar’Dal. ,,Ik ben er sceptisch over,” zegt hij, ,,De reis duurde minstens drie uur, wat ongeveer 8 à 9 uur heen en terug is, inclusief het uitladen van passagiers. Dit is een grote stad. Stel er kunnen honderd man in het schip, dan ben je alsnog een paar dagen bezig om iedereen te evacueren.” Er valt een stilte, totdat Gar’Dal met zijn vuist op de tafel slaat. ,,We moeten het proberen,” zegt hij, ,,We kunnen niet stil blijven zitten of de stad zo achter ons laten.”
,,Jullie zijn niet echt zakenmannen, of wel?” klinkt een stem en iedereen kijkt verschrikt richting de trap, waar de schipper staat te grijnzen. ,,Hoelang staat u daar al?” vraagt Micha, terwijl de man verder de trap af gaat. ,,Lang genoeg om te kunnen horen wat jullie van plan zijn,” zegt de schipper en loopt rustig naar de groep toe, ,,Ik ben het met die jongeman eens,” Hij wijst naar Fitor, die al midden in de dertig is en daarbij de oudste van de groep, ,,Het gaat jullie niet lukken om iedereen op tijd de stad uit te krijgen. Tenminste, niet zonder hulp,” De groep blijft stil en blijft de man nieuwsgierig aankijken, ,,In de bergen van Noroth ligt een klein, afgelegen stadje die goed wordt verdedigd door de Norische soldaten en waar de weg ernaartoe erg moeilijk is. Zeker voor de Sarische soldaten, die het barre klimaat van hier niet gewend zijn,” De schipper kucht een paar keer en pakt zijn verhaal daarna weer op, ,,Als het jullie lukt om contact te leggen met een van de bewoners daar, dan moet het lukken om een groot deel van de stad naar de bergen te evacueren. En de overige inwoners, de zwakken en zieken, kan ik met mijn schip meenemen.”

De groep kijkt de oude schipper met een mond vol tanden aan. Ze zijn met stomheid geslagen over wat die man hen zojuist heeft verteld. ,,Hoe weet u van dat dorp?” vraagt Gar’Dal en de man kucht een enkele keer en vertelt: ,,De laatste keer dat ik mijn kleindochter sprak, vertelde ze dit aan mij, in de hoop dat ik er iets mee kon.”
,,Waarom had je dat niet eerder verteld?” vraagt Dagarik, ,,Weten de inwoners van Blachis wel van dat dorp?” De man schudt zijn hoofd. ,,Niemand weet het en dat is maar goed ook. En natuurlijk wist ik niet aan welke kant jullie stonden, dus daarom had ik het ook niet aan jullie verteld.”
,,Je wist niet aan welke kant wij stonden en toch liet je één van ons op jouw schip passen en gaf je ons toestemming om bij je dochter te logeren?” vraagt Dagarik en de man grijnst. ,,Dat ik niet wist aan welke kant jullie stonden wil niet zeggen dat ik niet wist of jullie te vertrouwen zijn.” Dagarik valt stil. Hij kan er nog wel iets in tegen brengen, maar dat is toch alleen tijdverspilling. Uiteindelijk neemt Fitor het woord: ,,Hoelang is het ondertussen al geleden dat u van uw kleindochter heeft gehoord?” De man zucht en krabt nadenkend op zijn hoofd. ,,Een halfjaar, of zoiets.”
,,Dan zou het kunnen dat dat dorp ondertussen al is weggevaagd of is vertrokken.”
,,Maar als jullie contact weten te vinden met mijn kleindochter bewijst dat dat dorp er nog is,” legt de man uit, ,,Daarom moet eerst dat geregeld worden voor jullie de aanval openen.” Fitor knikt, waarna er weer enkele seconden een stilte valt. Plotseling schiet Gar’Dal overeind en roept: ,,Kijk eens of je wat over dat dorp kunt vinden in het boek.” De schipper kijkt hem verbaasd en herhaalt: ,,Het boek?” Er wordt echter geen aandacht besteedt, want de groep kijkt gefocust met Fitor mee, die door het boek bladert. ,,Weet u hoe dat dorp heet?” De man krabt op zijn hoofd en schudt, ,,Er wordt in ieder geval niks gezegd over een verborgen dorp in de bergen,” zegt Fitor, ,,Dat kan zowel positief als negatief zijn.”
,,Ik denk positief,” zegt Gar’Dal, ,,Anders zal er wel instaan hoe het dorp is overgenomen of iets dergelijks,” Fitor knikt en de stilte wordt weer meester in de kamer, ,,Dus, hoe komen we in contact met uw kleindochter?” doorbreekt Gar’Dal de stilte.
,,Dat weet ik niet,” zucht de schipper, ,,Maar er zijn wel inwoners hier zijn die het wel weten.”
,,Maar je zei eerder dat niemand wist van dat dorp,” merkt Dagarik op.
,,Dat klopt, maar dat betekent niet dat er mensen zijn die niet weten hoe ze met haar in contact kunnen komen,” vertelt de oude man, ,,Zij liet mij weten over dat dorp via een briefje dat verstopt was in mijn schip op de nacht voordat ik aan mijn terugreis zou beginnen. Ik denk niet dat ze het toen daar zelf heeft neergelegd, maar via een of meerdere tussenpersonen,” De man kijkt de groep aan en gaat verder: ,,Vinden we die tussenpersoon of personen, dan lukt het waarschijnlijk ook om in contact te komen met mijn kleindochter.”
,,Maar dan is nu de vraag hoe we die personen vinden,” zegt Gar’Dal, ,,Heeft u enig idee waar we die zouden kunnen vinden?” De man schudt zijn hoofd, waarop Gar’Dal opstaat en zegt: ,,Ik ga naar Sorophia. Misschien weet die meer.”
,,Op dit tijdstip?” vraagt Micha en Gar’Dal knik en antwoordt: ,,Als we niet voor morgenochtend contact hebben met de kleindochter, dan heeft de kapitein geen schip meer.”
,,Ik ga met je mee,” roept Dagarik en springt van de tafel waar hij op zat. Gar’Dal keurt het goed door te knikken en kijkt de tafel rond. ,,Verder nog iemand die mee wil?” Fitor schudt zijn hoofd. ,,Wij blijven hier wel,” zegt hij en Gar’Dal knikt nogmaals, waarna hij de stoel wegschuift en met Dagarik van de tafel wegloopt.

Buiten is het gestopt met sneeuwen, maar het dikke wolkendek bedekt nog steeds de hemel. De lucht ziet er zo licht uit, terwijl het ondertussen in het holst van de nacht is. Dagarik volgt Dagarik de haven uit, terwijl hij naar de lucht staart. Hij merkt niet dat Gar’Dal stopt, waardoor het onvermijdelijk is dat hij tegen hem op botst. ,,Waarom stop je?” vraagt Dagarik. Gar’Dal antwoordt niet, maar wijst voor zich uit. Dagarik ziet het probleem. De stadspoort is op slot, ,,En nu?” vraagt Dagarik. ,,Mij lukt het wel om ongezien binnen te komen,” zegt Gar’Dal met een grijns. Hij vervolgt zijn verhaal wat serieuzer: ,,Ik handel dit wel alleen af. Ga jij maar weer terug naar de boot, dan zie ik je hopelijk zo wel weer.”
,,En hopelijk met goed nieuws,” voegt Dagarik eraan toe en Gar’Dal grijnst, waarna ze opsplitsen. Gar’Dal loopt rustig in rustig tempo verder, terwijl hij de omgevingen scant op soldaten. Er zijn er helaas wel een paar die hem in de gaten houden, waardoor Gar’Dal van zijn route afwijkt en richting het witte bos loopt, waar ondanks de kou en de sneeuw toch nog naalden en bladeren aan de bomen zitten. Hij verdwijnt uit zicht van de soldaten, waarna hij direct zijn speciale kracht gebruikt, omkeert en onzichtbaar naar de muur rent. Hij is zich echter niet bewust van de voetsporen die hij achterlaat in de sneeuw. Een wachter merkt het op, schrikt en stoot zijn collega aan: ,,Zag je dat? Daar verschenen gewoon voetsporen. Uit het niets!” De wachter kijkt en ziet de voetsporen, maar Gar’Dal is al uit beeld, waardoor er geen nieuwe afdrukken bijkomen. Hij lacht en zegt: ,,Je begint spoken te zien. Niet gek met die kou hier.” De eerste wachter begint te mokken, terwijl Gar’Dal tegen de muur opspringt en via een klein uitstekend randje in de muur verder omhoog kan klimmen. De muur is met zijn drie meter gelukkig niet zo hoog en Gar’Dal, een uitstekende klimmer, weet binnen enkele seconden de muur op te komen. Maar ondanks zijn vaardigheid moet hij toch even op adem komen als hij eenmaal op de muur staat. En terwijl hij daar mee bezig is, kijkt hij om zich heen. Uiteindelijk vindt hij een steegje waar hij ongezien weer tevoorschijn kan komen. Zijn kracht om onzichtbaar te worden heeft tot zijn spijt een tijdslimiet. Hij loopt via de trap van de muur en sprint naar het steegje. Wanneer hij weer tevoorschijn komt, moet hij een paar seconden om zich heen kijken om zich te oriënteren. Hij weet de weg wel naar het huis, maar via de poort. Dus besluit hij eerst de poort op te zoeken om vervolgens het huis te zoeken. Maar als hij de grote straat opkomt, wordt er geroepen: ,,Hé, wat doe jij daar?” Gar’Dal kijkt om en ziet een wachter op de muur staan die naar hem roept: ,,Het is al elf uur geweest.” De man wil nog wat gaan zeggen, maar Gar’Dal neemt het zekere voor het onzekere en zet het op een lopen. Blijkbaar geldt er een avondklok en hij hoeft niet te weten wat er gebeurt als men zich daar niet aan houdt. Zonder achterom te kijken merkt hij dat de soldaten de achtervolging in zetten en hij hoort de soldaten dichterbij komen. Hij duikt een steegje in, in de hoop ze te kunnen afschudden. Het heeft echter niet gewerkt als hij merkt dat er iemand naar hem toe komt. Hij draait zich om, maar is te sloom. Een hard voorwerp raakt met een enorme snelheid zijn hoofd, waardoor hij op de grond valt en alles zwart begint te worden.
 
Bovenaan