A warrior's call
De kust van Troje, 1184 v. Chr.
Woest kijk ik de koning van Mycene, en tevens aanvoerder van de vloot, aan. Een reeks Griekse scheldwoorden verlaat mijn mond, deze keer laat ik het er echt niet bij zetten. De soldaten, die ondertussen meer meubilair van Agamemnon's vertrek lijken dan mannen, doen een stap naar voren, hun zwaarden klaar om toe te slaan op zijn teken. Agamemnon komt niet eens van zijn stoel af voor me, en maakt een handgebaar naar de soldaten dat ze niet hoeven in te grijpen. Achter me hoor ik gegil, en zie ik hoe mijn mooie slavin, Briseis, het vertrek wordt binnengesleept, letterlijk gesleept. Woede borrelt in me op, en luid roep ik dat ik Agamemnon uitdaag tot een gevecht, zodat iedereen het hoort. Het duurt echter niet lang voor ik besluit dat het leven van het meisje dat van de koning niet waard is. Ik mompel iets dat lijkt op "Laat ook maar", en stamp dan het vertrek uit, terug naar mijn hutje op het strand. Hij kan het bekijken. Dat Agamemnon zijn slaaf terug moest geven aan een priester om de goden gunstig te stemmen, geeft hem niet het recht mijn slaaf ervoor in de plaats te eisen. Als hij het zo gaat spelen, mag hij zijn oorlog ook zelf uitvechten, denk ik beledigd.
De volgende ochtend al hoor ik het wapengekletter, en ik draai me nog eens om op mijn dekens. Ze zullen zelf wel ondervinden dat ik onmisbaar ben. Wat denken ze nu? Dat ze een oorlog kunnen winnen zonder mij, Achilles? Dit alles wordt bevestigd als ik een paar dagen later Agamemnon op mijn hutje zie afstevenen, met aan zijn zijde mijn Briseis. "Wat kom je doen? Je prijs laten zien?", vuur ik op hem af. "Achilles", spreekt hij, "We hebben je nodig. Vecht mee in deze strijd. Denk erover, om je beslissing wat te vergemakkelijken schenk ik je bij deze Briseis terug." Ik lach schamper. De koning komt met hangende pootjes terug, denk ik bij mezelf. Ik draai me om, en loop terug mijn hut in. Door de spleet tussen de lappen stof voor mijn hutje zie ik hoe Agamemnon zich omdraait en wegloopt. Briseis komt even later mijn hutje ingelopen, ze heeft overal verwondingen. Nog altijd zwijgend kniel ik bij haar neer met een lap en wat water, en begin ik haar te verzorgen. Dat hij het lef heeft mijn slavin zo te behandelen. Nee, mij zal hij in deze strijd niet zien.
Ochtendlicht valt op mijn gezicht als de lappen stof voor mijn hut opzij worden gehouden, en een man mijn hutje binnentreedt. "Ah, Patrokles, mijn vriend. Wat brengt jou hier?", vraag ik hem. "Ik kan niet aanzien hoe de Trojanen steeds meer terrein winnen, terwijl ik hier niets zit te doen, Achilles. Laat mij meevechten in de strijd! Desnoods met jouw wapenuitrusting aan, zodat de Trojanen denken dat jij het bent!", roept hij uit. Ik twijfel even, maar kom dan tot de conclusie dat het zijn eigen keuze is als hij toch wil deelnemen aan de strijd, en als blijk van vriendschap geef ik hem toestemming mijn wapenuitrusting aan te doen, en help ik hem hierbij. Ik wens hem succes, en ga dan weer bezig met het scherper maken van mijn zwaard, ik moet toch iets doen om de tijd te doden.
Verveeld zit ik voor mijn hutje, als er opeens een krijger op me af komt gesneld, en voor me komt staan met zijn ogen op de grond gericht. "Achilles.. Er is mij gevraagd u in te lichten.. Het betreft Patrokles.. Hij.. Hektor.. Hij heeft de strijd niet overleefd.." Radeloos voel ik mij, en ik grijp de brenger van dit slechte nieuws naar de keel, en houd hem zo een stukje in de lucht. Ik moet mijn woede uiten, en hij is op dit moment het meest geschikt hiervoor. Ik verstevig mijn grip net weer een beetje, als ik achter mij gegil hoor dat ik hem los moet laten, dat het niet zijn schuld is. Toch een beetje geërgerd laat ik de man los, waarna deze snel wegstrompelt. Zwijgend stap ik mijn hut weer binnen, om er niet veel later volledig in wapenuitrusting weer uit te komen. Dan stap ik met stevige tred het strijdveld op, om als eerste op zoek te gaan naar mijn manschappen. "Waarom hebben jullie hem niet geholpen? Waarom hebben jullie hem niet gered?" Ik wijs ze één voor één aan. "Jullie allemaal hadden nog beter kunnen sterven dan hij!" Allemaal kijken zwijgend ze naar de grond, tot ik mijn zwaard op de borst van een van ze zet. Deze begint stotterend zijn verklaring; "Sorry Achilles.. We.. We dachten dat u het was.. Hij droeg uw wapenuitrusting, we zagen pas dat het Patrokles was toen zijn helm afviel, maar toen was het al te raad.. Toen had Hektor hem al gedood.." Ik voel de adrenaline in mijn lichaam toenemen, ik zin op wraak. Een strijdkreet verlaat mijn mond, welke al snel wordt overgenomen door alle manschappen. Zij aan zij met mijn mannen storm ik naar voren, elke Trojaan die zich tussen mij en Hektor bevindt dodend. Dan sta ik plots recht voor Hektor, aan zijn zwaard kleeft nog het bloed van mijn dierbare vriend. Kwaad hak ik op hem in, maar hij verdedigt zich uitmuntend, je kan zien dat hij een echte krijger is. Maar één ding is hij niet; onkwetsbaar. Met deze gedachte breng ik de genadeslag uit; mijn zwaard boort zich diep in zijn borst. Vrijwel onmiddellijk klinkt er aan de Trojaanse kans "terugtrekken!", het lijk van Hektor wordt achtergelaten. Maar dit is niet genoeg om mijn woede te koelen, deze dood. Ik sein een van mijn soldaten om mijn strijdwagen en een stuk touw te halen. Twijfelend kijkt deze mij aan, waarna ik hem toesnauw "Nou? Waar wacht je op?", en hij meteen wegsnelt. Niet veel later komt hij terug met de strijdwagen en een stuk touw, waarop ik het stuk touw om het hoofd van de dode Hektor doe, en vastbind aan mijn strijdwagen. Ik ga op mijn strijdwagen staan, en spoor met een zweepslag mijn paarden aan om in beweging te komen. Langzaam rijd ik voor de stadsmuren van Troje langs, het lichaam van de dode prins achter me aan slepend. Dan zie ik dat de zon bijna ondergaat, en roep ik mijn manschappen terug en verdwijn zelf ook van het strijdtoneel. De oorlog neemt namelijk altijd een pauze in tussen zonsondergang en zonsopkomst, zodat de lijken geborgen kunnen worden, en iedereen wat slaap kan krijgen.
Die avond zit ik voor mijn hutje, als er opeens een man naar me toe komt gelopen, zijn kap doet hij af als hij voor me staat, en ik zie dan dat ik tegenover de Trojaanse koning, Priamos, sta. "Jij hebt lef", begin ik. "Je zo in het hol van de leeuw vertonen." De koning haalt van achter zijn rug een grote zak met geld tevoorschijn, en begint zijn smeekbede; "Achilles, ik smeek je, niet als vijand maar als medemens, laat mij het lichaam van Hektor meenemen, zodat ik hem waardig kan begraven. Ik heb hier veel geld voor over." Even twijfel ik, maar het geld is aanlokkelijk, en het lichaam had nu toch geen waarde meer voor me, het zou alleen maar gaan stinken. En dus stemde ik ermee in, en liet ik hem het lichaam van zijn gevallen zoon meenemen, waarna ik de zak met geld in een hoek van mijn hutje gooi.
De dagen die erop volgen zijn dagen vol met strijdkreten, bloed en bovenal doden, veel doden. Langzaam maar zeker winnen we terrein, wat te danken valt aan mijn terugkeer en de dood van Hektor. Op een zekere middag zijn mijn manschappen ik bij de stadspoorten van Troje aangekomen. We gaan even aan de kant om plaats te maken voor de stormram, waar we ons dan omheen verzamelen, en op de deur beginnen te beuken. Rondom ons vallen mannen neer door de boogschutters die zich op de stadsmuur hebben verzameld, maar ik heb geen angst, ik ben immers onkwetsbaar op een klein plekje op mijn hiel na. Ik hoor de deur in zijn voegen kraken, op het moment dat ik een pijnscheut door mijn hiel voel gaan. Ik stort ter aarde, en hoor hoe iedereen om me heen ook stopt met het openkrijgen van de stadspoorten. Het laatste wat ik zie is het gezicht van de jonge prins Paris, broer van Hektor die door mijn zwaard is gestorven, boven me op de stadsmuur, zijn boog steekt hij net weg.