Als ze niet snel op zijn minst water vonden kwamen ze flink in de problemen, besefte Raza zich. Hij merkte al dat hij een droge mond kreeg, wat niet heel vreemd was, aangezien ze ronddobberden in de brandende zon. Met zijn hand veegde hij het zweet van zijn voorhoofd en voelde daarbij het flinke litteken dat zich daar bevond. Hij dacht terug aan het moment dat hij dat had opgelopen, het was inmiddels al een tijd geleden.
Het was al diep in de nacht toen Raza nog maar eens een slok van zijn bier nam. Hij had al genoeg binnen gekregen, maar hij had iets te vieren, dus het mocht. Hij verbeterde zichzelf, hij was nu een piraat dus hij had helemaal geen reden nodig. Hij wilde het, dus hij deed het. Hij nam weer een slok. Zo ging hij nog even door totdat hij er genoeg van had. Hij stond op en hield zich met één hand overeind aan de tafel, schijnbaar had de drank iets meer met hem gedaan dan hij had verwacht. Nadat hij zijn evenwicht weer had gevonden zette hij een stap, waarbij het al gelijk mis ging. Hij struikelde over de bank, waarop hij zojuist gezeten had, en viel languit voorover. En zijn bier? Dat belandde spijtig genoeg in de nek van een nogal forse kerel. Raza werd aan zijn kraag omhoog getild, waarna hij door de kroeg werd gesmeten. Hij kwam midden op een tafel terecht en zakte er doorheen. De mannen die er omheen hadden gezeten sprongen overeind, alles behalve geamuseerd. En voor Raza kon bevatten wat hem nu allemaal overkwam was bijna iedereen in de kroeg aan het knokken. Hij kon zich er verder niet heel veel meer van herinneren. Eigenlijk alleen dat de forse man van eerder, maar nu met een tafelpoot in zijn hand, voor hem had gestaan. Daarna was alles zwart geworden. Drie dagen later was hij weer wakker geworden. Maar of hij zo lang buiten westen was geweest door de klap of door de drank, daar was hij nog altijd niet over uit.
Toen de kapitein… Nee, toen Alco hem aan zijn schouder schudde schrok Raza weer op uit zijn gedachten. “Jongen, we moeten iets doen. Als we hier zo rond blijven dobberen komen we helemaal nergens. Dan hadden we ons beter direct kunnen laten doden door dat monsterlijke beest.” Daar had hij eigenlijk wel een punt, dus Raza schoof de riemen weer in het water en begon te roeien. Als hij maar bleef roeien zouden ze sowieso ergens uitkomen, nu maar hopen dat hij het vol zou houden tot die tijd.
Twee dagen later lagen beide mannen languit in de roeiboot, ze staarden naar de strakblauwe hemel boven hen. Raza had zijn best gedaan, maar was inmiddels te uitgeput om ook maar enige spier te gebruiken. En ze waren nog steeds nergens. Dit zou waarschijnlijk niet lang meer duren, dit kon niet lang meer duren. Zijn tong voelde aan als een stuk leer en zijn lippen waren gebarsten van de droogte. Eigenlijk wenste hij zelfs dat het nu snel zou zijn afgelopen, dan was hij in elk geval verlost van deze hel.
En juist op dat moment gebeurde het, opeens sprong er een man midden in hun bootje. Als hij energie had gehad was Raza overeind gesprongen, nu kon hij nog slechts een klein beetje zijn hoofd draaien om te kijken wat er aan de hand was. En zo kwam er een klein schip in zijn gezichtsveld, dat vlak naast hun roeibootje lag. Uiteindelijk hadden zij dus niemand gevonden, iemand had hen gevonden.