Het uiteinde van de plank kwam steeds dichterbij en deed Raza denken aan zijn aanstondse dood. In de diepte spartelde Alco al heftig om zich heen om in de hoge golven het hoofd boven water te houden. Iedere keer dat zijn hoofd onder water verdween, vroeg Raza zich af of het weer boven zou komen of voor altijd in de diepte zou verdwijnen. “Lopen jij.” De woorden herinnerde hem eraan dat hij zijn voeten moest blijven verzetten, ook al betekende dat een zekere dood. Ergens was hij wel blij dat hij het al tot hier had gered. Na zijn confrontatie met de Leviathan was dit toch een soort tweede kans geweest en dat maakte het minder erg. Toch zorgde de gapende leegte achter de loopplank ervoor dat hij slechts kleine stapjes zette en bovendien zo langzaam als hem door het zwaard in zijn rug werd toegestaan. De nieuwe kapitein vond het blijkbaar te lang duren, want door zijn sombere gedachten heen hoorde Raza hem zijn stem weer boven de bemanning verheffen: “Hij heeft genoeg tijd gehad. Steek hem neer!” Hierop gebeurde er ineens van alles tegelijk. Terwijl het zwaard tijdelijk Raza’s rug verliet om zich op te maken voor een harde stoot, gaf Raza een flinke trap naar achteren tegen het been van zijn belager. Deze raakte hierdoor uit zijn evenwicht en viel in het water, een medepiraat meenemend die als dekking achter hem had gestaan. Op het dek werd ondertussen hevig geschreeuwd en heen en weer gerend en na een instemmende hoofdknik van de kapitein werden de eerste vuurwapens geladen. Raza bevond zich nu tussen twee keuzes: Achter hem bevond zich een woeste bemanning die, tot de tand toe bewapend, niets liever zou doen dan hem met zwaarden en kogels perforeren. Voor zich ademde nog steeds de oneindigheid van de oceaan, waar hij hooguit enkele minuten zou spartelen alvorens in de diepten weg te zinken. Tijd om zich te bezinnen was er niet, dus draaide Raza zich vliegensvlug op de loopplank om en rende op de piraten af. Met een verbaasde blik op hun gezichten deden deze gehaast hun best een muur te vormen aan het einde van de loopplank. Voor ze hier ook maar in hadden kunnen slagen brak de wanhopige Raza er al doorheen, hierbij toch nog lelijk gestoken door enkele sabels. Voor zich was de weg naar het ruim vrij en hij rende als een bezetene naar de trappen. Net toen hij zijn voet op de eerste trede wilde zetten, raakte een kogel hem in zijn arm. Van schrik schoof zijn voet naar voren en viel hij achterover. Een brandende pijn trok door zijn rug toen deze met een enorme klap op de scherpe rand van de trede belandde en even werd het zwart voor zijn ogen en vielen zijn gedachten uit. Toen hij weer kon denken, kwam het eerste paar leren laarzen al in zijn gezichtsveld en realiseerde hij zich dat hij zich nu toch wel overeind moest hijsen. Dat moest volledig vanuit zijn armen, want uit zijn rug was alle kracht weggevloeid. Toen hij na wat gekreun weer overeind stond, sprintte hij de trap af. Het eerste wat hem opviel aan het benedendek waren de vele, grote ramen, waarvan er enkele open stonden. Onmiddellijk liep Raza naar de kant waar ook de loopplank zich bevond in de hoop nog een glimp van Alco op te vangen, maar meer dan water en een enkele kwal zag hij niet. Opeens zag hij in zijn ooghoek iets bewegen, helemaal aan de andere kant van het ruim. Toen hij omkeek, zag hij door het raam de roeiboot liggen! Raza kon niet snel genoeg naar de overkant rennen. Met op de achtergrond het gebulder van laarzen en vele stemmen overpeinsde hij hoe hij het snelst en het veiligst beneden in de boot kwam. Hij schatte de afstand op vier meter en de touwladders waren natuurlijk al opgehesen. Voor hij kon beslissen wat nu te doen kwam er al een dozijn piraten binnengestormd en meteen boorde zich een kogel dwars door de arm die al een keer geraakt was. In een flits besloot Raza dan toch maar te springen en nog schreeuwend van de pijn vloog hij tussen de kozijnen door, de diepte in. De landing op de houten bodem was bijna zacht te noemen vergeleken met de vurig bijtende pijn die aan zijn arm knaagde. Zijn rug begon echter opnieuw te branden en het duurde even voor Raza de situatie weer kon overzien. Vlak boven hem werden meerdere pistoollopen op hem gericht, dus hij moest maken dat hij wegkwam. Zo goed en kwaad als het ging pakte hij de riemen en begon te roeien. Niets maakte nu nog uit, zolang hij maar zo snel mogelijk bij het galjoen vandaan was. Hij dacht nergens anders meer aan en voelde zich in zijn extase bijna als herboren. Het lukte zelfs zijn arm te vergeten, waaruit bij iedere haal van de riem een zee van bloed vloeide. Van de vele schoten die van bovenin het galjoen werden gelost, was er niet één raak en al snel gaf de gemuite bemanning de hoop op. Zonder de pistolen op de achtergrond was het opeens verontrustend stil en het drong nu pas tot Raza door dat hij het er opnieuw levend vanaf had gebracht. Maar met een gewond lichaam, geen water of proviand en om zich heen niets dan zee, vroeg hij zich af of het lot hem nog wel een derde keer genadig zou zijn.