DeletedUser
Gast
De legende van Alka-Bras
Deel XXV
Deel XXVI
Deel XXVII
Deel XXV
Deel XXVI
Er was geen wolkje aan de lucht. Het was enkel blauw. Diepblauw. Enkel gieren of andere vogels waren in de lucht te zien. Verder was er niks boven de grote zandvlakte die zich uitstrekte tot aan de horizon. De lucht trilde van de warmte en weerspiegelde het zand. Met zijn oogleden gezakt tot halverwege zijn ogen keek Ramin vermoeid voor zich uit. Zweetdruppels braken over zijn hele lichaam uit om voor verkoeling te zorgen. Maar die verkoeling kreeg Ramin niet. Hij had erge dorst. Hij pakte zijn veldfles, maar daar zat bijna geen water meer in. ,,Jongens, kan ik van iemand wat water krijgen?” Ramin kreeg te horen dat hij te snel had gedronken. ,,Jouw probleem, dus ga niet bij ons om water smeken,” gaf iemand bot antwoord. Ramin was erdoor verrast, maar een ander karavaans-lid nam het voor Ramin op: ,,Kom op, we zijn hier voor hem. Wees aardig.” De andere man, kenmerkend door zijn kringelbaard, stopte en keek de man die het voor Ramin op nam, verontwaardigd aan. ,,Ga jij nu zeggen wat ik moet doen?” zei de man met het baardje tegen de forse man, ,,Jij bent hier toch niet de baas? Of wel?” De forse man stopte zijn kameel ook. ,,We zijn een team,” antwoordde de man, ,,We moeten elkaar helpen.”
,,Nou, ik ben het zat jullie te helpen!” Hij keerde zijn kameel om en ging terug. Iemand probeerde hem terug te roepen, maar de man gaf er geen gehoor aan. ,,Wacht, ik kom met je mee!” riep een ander iemand vervolgens. Blijkbaar had de man met het kringelbaardje grote invloed, want steeds meer mensen wilden met hem meegaan. ,,Jullie zien wel hoe jullie Ramin naar Masura brengen!” riep iemand hun na, nadat Ramin met drie anderen over was gebleven. Hij keek ze vol ongeloof na. Was dit serieus? Lieten die 17 man hem echt in de steek? Hij kon het niet begrijpen. Zwijgzaam keek hij naar de drie overgebleven reizigers. ,,We moeten verder,” zei één van hen besluitvaardig, ,,Met of zonder hen. We redden ons wel.” De anderen knikten en spoorden hun kamelen aan. Ramin moest verder, dus volgde hij de drie. Hij werd er al gauw weer aan herinnerd hoe gemeen de woestijn was, nadat hij nog steeds geen drinken had. Ramin begon dingen dubbel te zien en het begon voor hem te duizelen. Het water van de anderen was ook bijna op. Iemand vertelde dat de man met de kringelbaard de watervoorraad bij zich had. Vandaar dat velen ook met hem meegingen. Gelukkig zag Ramin plotseling in de verte een waterput. Met zijn kameel ging Ramin ernaartoe. Zijn droge keel en ruwe tong verlangde naar het verfrissende water. Hij was er bijna. Hij sprong van zijn kameel af en rende het laatste stukje naar de waterput. Hij strekte zijn arm uit om het touw dat naar beneden liep vast te pakken, maar hij viel voorover. Vlug hield hij zijn armen voor zich, om niet met zijn gezicht tegen de rand aan te vallen. Maar hij viel in het zand. Hij krabbelde overeind. Waar was de waterput nou?
Na het zandhappen proestte Ramin het stukje woestijn uit zijn mond. De andere drie voegden zich bij Ramin. ,,Wat was er?” vroeg een man aan hem, waarop Ramin antwoordde een waterput te hebben gezien, ,,Dat was een fata morgana. Pas daarvoor op.” Ramin begreep het. Hij werd op zijn kameel geholpen en ging verder. Vreemd genoeg zag hij daarna veel meer voorwerpen verschijnen die niet echt waren. Hij moest zich met moeite bedwingen. Telkens barste hij bijna in blijdschap uit bij het zien van een waterput, of een dorp. Andere keren waren het badhuizen of personen die water aanboden. Allemaal creëerde ze valse hoop. Natuurlijk! Ramin snapte het opeens. Het was de god Narkemsus die hem aan het pesten was. Wat hij tegen Ramin had wist hij niet, maar hij wist wel dat hij voortaan voor Narkemsus moest oppassen. Want blijkbaar wilde die hem ook dwarszitten.
De zon verdween langzaam in het zand. De hitte verdween gelijk, wat een grote last van de schouders af nam. De droge keel van Ramin werd er niet minder op, want het water was nu echt op. Ze gingen het kamp opzetten en iemand maakte een indianenkuil. Dat was een gat in de grond waar langzaam grondwater in stroomde. Het werkte, dus Ramin kon een paar slokjes water nemen. Lekker was het niet, maar in deze situatie was Ramin blij met elk vloeibaar drabje dat uit de grond kwam. Met een iets minder droge keel kon hij uiteindelijk in zijn tent in slaap vallen. Nadat hij weer vroeg werd gewekt, pakten ze de tenten weer in en gingen verder. ,,We hebben geen tijd te verliezen, willen we voor vannacht het woestijnplaatsje Aavikkon bereiken,” zei iemand, ,,Daar kunnen we nieuwe voorraad inslaan.” En zo vertrokken ze en kwamen ze zonder verdere problemen tegen de avond aan in Aavikkon aan, dat aan een oase te midden van de Masura-woestijn lag. Ramin kon weer ontspannen, wat als een hele tijd geleden aanvoelde. Gelukkig had de groep van Ramin nog papieren mee van de senator van Hamason, zodat Ramin gastvrij werd ontvangen. Alle dorpen en steden rond de Masura-woestijn hoorden immers allemaal bij het koninkrijk van één koning, die een paleis had in de hoofdstad Masura.
Luid snurkend lag Ramin languit op een bed in de herberg van Aavikkon, toen hij wakker werd door een luid klap. Hij schoot omhoog, wreef in zijn ogen en dacht bij zichzelf: Is het alweer zo laat om weer te vertrekken? Hij keek om zich heen. Er was niemand in zijn buurt. Toen hoorde hij de klap opnieuw. Het kwam van buiten. Hij keek door het raam naar het terras dat gelegen was aan de oase. Palmbomen strekte zich uit boven het heldere water en het groene gras was een genot voor de ogen. Maar op het terras waren mensen aan het vechten. En niet zomaar mensen. Dit waren de gidsen van Ramin! Het was de man met de kringbaard en een ander iemand die bij de groep van Ramin was gebleven. Hij kon vanaf zijn kamer niet horen waarover het gevecht ging. Dus klom hij behendig vanuit zijn raam, via de klimop aan de muur, naar beneden. ,,Wat is hier gaande?” vroeg Ramin al geeuwend aan een van zijn medereizigers.
,,De anderen zijn teruggekomen om ook voorraad te eisen,” zei de wat dikke man, ,,Maar die verraders mogen niks krijgen, vinden we.” Ramin veegde zijn hand over zijn gezicht. Het leken wel een stel kleuters. In het begin was hij enthousiast dat de senator in Hamason vertelde dat hij werd begeleid door de beste reizigers. Maar blijkbaar waren dit reizigers die moeilijk met elkaar overweg konden. Waar was de samenwerking gebleven?! Dat bracht Ramin op een idee. In plaats van zich met het gevecht te bemoeien, keerde Ramin tot zichzelf in een rustig hoekje om tot Solderius te bidden, de god van de samenwerking. Hij vroeg of die de reizigers kon bedaren. Ramin kreeg een antwoord terug, waarna het gevecht tussen de twee karavaanlieden verzwakte en uiteindelijk zelfs ophield. Tevreden keek Ramin naar de verbeterde situatie.
,,Nou, ik ben het zat jullie te helpen!” Hij keerde zijn kameel om en ging terug. Iemand probeerde hem terug te roepen, maar de man gaf er geen gehoor aan. ,,Wacht, ik kom met je mee!” riep een ander iemand vervolgens. Blijkbaar had de man met het kringelbaardje grote invloed, want steeds meer mensen wilden met hem meegaan. ,,Jullie zien wel hoe jullie Ramin naar Masura brengen!” riep iemand hun na, nadat Ramin met drie anderen over was gebleven. Hij keek ze vol ongeloof na. Was dit serieus? Lieten die 17 man hem echt in de steek? Hij kon het niet begrijpen. Zwijgzaam keek hij naar de drie overgebleven reizigers. ,,We moeten verder,” zei één van hen besluitvaardig, ,,Met of zonder hen. We redden ons wel.” De anderen knikten en spoorden hun kamelen aan. Ramin moest verder, dus volgde hij de drie. Hij werd er al gauw weer aan herinnerd hoe gemeen de woestijn was, nadat hij nog steeds geen drinken had. Ramin begon dingen dubbel te zien en het begon voor hem te duizelen. Het water van de anderen was ook bijna op. Iemand vertelde dat de man met de kringelbaard de watervoorraad bij zich had. Vandaar dat velen ook met hem meegingen. Gelukkig zag Ramin plotseling in de verte een waterput. Met zijn kameel ging Ramin ernaartoe. Zijn droge keel en ruwe tong verlangde naar het verfrissende water. Hij was er bijna. Hij sprong van zijn kameel af en rende het laatste stukje naar de waterput. Hij strekte zijn arm uit om het touw dat naar beneden liep vast te pakken, maar hij viel voorover. Vlug hield hij zijn armen voor zich, om niet met zijn gezicht tegen de rand aan te vallen. Maar hij viel in het zand. Hij krabbelde overeind. Waar was de waterput nou?
Na het zandhappen proestte Ramin het stukje woestijn uit zijn mond. De andere drie voegden zich bij Ramin. ,,Wat was er?” vroeg een man aan hem, waarop Ramin antwoordde een waterput te hebben gezien, ,,Dat was een fata morgana. Pas daarvoor op.” Ramin begreep het. Hij werd op zijn kameel geholpen en ging verder. Vreemd genoeg zag hij daarna veel meer voorwerpen verschijnen die niet echt waren. Hij moest zich met moeite bedwingen. Telkens barste hij bijna in blijdschap uit bij het zien van een waterput, of een dorp. Andere keren waren het badhuizen of personen die water aanboden. Allemaal creëerde ze valse hoop. Natuurlijk! Ramin snapte het opeens. Het was de god Narkemsus die hem aan het pesten was. Wat hij tegen Ramin had wist hij niet, maar hij wist wel dat hij voortaan voor Narkemsus moest oppassen. Want blijkbaar wilde die hem ook dwarszitten.
De zon verdween langzaam in het zand. De hitte verdween gelijk, wat een grote last van de schouders af nam. De droge keel van Ramin werd er niet minder op, want het water was nu echt op. Ze gingen het kamp opzetten en iemand maakte een indianenkuil. Dat was een gat in de grond waar langzaam grondwater in stroomde. Het werkte, dus Ramin kon een paar slokjes water nemen. Lekker was het niet, maar in deze situatie was Ramin blij met elk vloeibaar drabje dat uit de grond kwam. Met een iets minder droge keel kon hij uiteindelijk in zijn tent in slaap vallen. Nadat hij weer vroeg werd gewekt, pakten ze de tenten weer in en gingen verder. ,,We hebben geen tijd te verliezen, willen we voor vannacht het woestijnplaatsje Aavikkon bereiken,” zei iemand, ,,Daar kunnen we nieuwe voorraad inslaan.” En zo vertrokken ze en kwamen ze zonder verdere problemen tegen de avond aan in Aavikkon aan, dat aan een oase te midden van de Masura-woestijn lag. Ramin kon weer ontspannen, wat als een hele tijd geleden aanvoelde. Gelukkig had de groep van Ramin nog papieren mee van de senator van Hamason, zodat Ramin gastvrij werd ontvangen. Alle dorpen en steden rond de Masura-woestijn hoorden immers allemaal bij het koninkrijk van één koning, die een paleis had in de hoofdstad Masura.
Luid snurkend lag Ramin languit op een bed in de herberg van Aavikkon, toen hij wakker werd door een luid klap. Hij schoot omhoog, wreef in zijn ogen en dacht bij zichzelf: Is het alweer zo laat om weer te vertrekken? Hij keek om zich heen. Er was niemand in zijn buurt. Toen hoorde hij de klap opnieuw. Het kwam van buiten. Hij keek door het raam naar het terras dat gelegen was aan de oase. Palmbomen strekte zich uit boven het heldere water en het groene gras was een genot voor de ogen. Maar op het terras waren mensen aan het vechten. En niet zomaar mensen. Dit waren de gidsen van Ramin! Het was de man met de kringbaard en een ander iemand die bij de groep van Ramin was gebleven. Hij kon vanaf zijn kamer niet horen waarover het gevecht ging. Dus klom hij behendig vanuit zijn raam, via de klimop aan de muur, naar beneden. ,,Wat is hier gaande?” vroeg Ramin al geeuwend aan een van zijn medereizigers.
,,De anderen zijn teruggekomen om ook voorraad te eisen,” zei de wat dikke man, ,,Maar die verraders mogen niks krijgen, vinden we.” Ramin veegde zijn hand over zijn gezicht. Het leken wel een stel kleuters. In het begin was hij enthousiast dat de senator in Hamason vertelde dat hij werd begeleid door de beste reizigers. Maar blijkbaar waren dit reizigers die moeilijk met elkaar overweg konden. Waar was de samenwerking gebleven?! Dat bracht Ramin op een idee. In plaats van zich met het gevecht te bemoeien, keerde Ramin tot zichzelf in een rustig hoekje om tot Solderius te bidden, de god van de samenwerking. Hij vroeg of die de reizigers kon bedaren. Ramin kreeg een antwoord terug, waarna het gevecht tussen de twee karavaanlieden verzwakte en uiteindelijk zelfs ophield. Tevreden keek Ramin naar de verbeterde situatie.
Deel XXVII
Laatst bewerkt door een moderator: