• Gegroet, sterveling! Nieuw op het forum?
    Als je wilt deelnemen aan het forum heb je een forumaccount nodig. Registeer er snel een! Heb je al een forumaccount? Dan kun je hier inloggen.

VerhalenTopic

DeletedUser

Gast
De legende van Alka-Bras

Deel XXV

Deel XXVI
Er was geen wolkje aan de lucht. Het was enkel blauw. Diepblauw. Enkel gieren of andere vogels waren in de lucht te zien. Verder was er niks boven de grote zandvlakte die zich uitstrekte tot aan de horizon. De lucht trilde van de warmte en weerspiegelde het zand. Met zijn oogleden gezakt tot halverwege zijn ogen keek Ramin vermoeid voor zich uit. Zweetdruppels braken over zijn hele lichaam uit om voor verkoeling te zorgen. Maar die verkoeling kreeg Ramin niet. Hij had erge dorst. Hij pakte zijn veldfles, maar daar zat bijna geen water meer in. ,,Jongens, kan ik van iemand wat water krijgen?” Ramin kreeg te horen dat hij te snel had gedronken. ,,Jouw probleem, dus ga niet bij ons om water smeken,” gaf iemand bot antwoord. Ramin was erdoor verrast, maar een ander karavaans-lid nam het voor Ramin op: ,,Kom op, we zijn hier voor hem. Wees aardig.” De andere man, kenmerkend door zijn kringelbaard, stopte en keek de man die het voor Ramin op nam, verontwaardigd aan. ,,Ga jij nu zeggen wat ik moet doen?” zei de man met het baardje tegen de forse man, ,,Jij bent hier toch niet de baas? Of wel?” De forse man stopte zijn kameel ook. ,,We zijn een team,” antwoordde de man, ,,We moeten elkaar helpen.”
,,Nou, ik ben het zat jullie te helpen!” Hij keerde zijn kameel om en ging terug. Iemand probeerde hem terug te roepen, maar de man gaf er geen gehoor aan. ,,Wacht, ik kom met je mee!” riep een ander iemand vervolgens. Blijkbaar had de man met het kringelbaardje grote invloed, want steeds meer mensen wilden met hem meegaan. ,,Jullie zien wel hoe jullie Ramin naar Masura brengen!” riep iemand hun na, nadat Ramin met drie anderen over was gebleven. Hij keek ze vol ongeloof na. Was dit serieus? Lieten die 17 man hem echt in de steek? Hij kon het niet begrijpen. Zwijgzaam keek hij naar de drie overgebleven reizigers. ,,We moeten verder,” zei één van hen besluitvaardig, ,,Met of zonder hen. We redden ons wel.” De anderen knikten en spoorden hun kamelen aan. Ramin moest verder, dus volgde hij de drie. Hij werd er al gauw weer aan herinnerd hoe gemeen de woestijn was, nadat hij nog steeds geen drinken had. Ramin begon dingen dubbel te zien en het begon voor hem te duizelen. Het water van de anderen was ook bijna op. Iemand vertelde dat de man met de kringelbaard de watervoorraad bij zich had. Vandaar dat velen ook met hem meegingen. Gelukkig zag Ramin plotseling in de verte een waterput. Met zijn kameel ging Ramin ernaartoe. Zijn droge keel en ruwe tong verlangde naar het verfrissende water. Hij was er bijna. Hij sprong van zijn kameel af en rende het laatste stukje naar de waterput. Hij strekte zijn arm uit om het touw dat naar beneden liep vast te pakken, maar hij viel voorover. Vlug hield hij zijn armen voor zich, om niet met zijn gezicht tegen de rand aan te vallen. Maar hij viel in het zand. Hij krabbelde overeind. Waar was de waterput nou?

Na het zandhappen proestte Ramin het stukje woestijn uit zijn mond. De andere drie voegden zich bij Ramin. ,,Wat was er?” vroeg een man aan hem, waarop Ramin antwoordde een waterput te hebben gezien, ,,Dat was een fata morgana. Pas daarvoor op.” Ramin begreep het. Hij werd op zijn kameel geholpen en ging verder. Vreemd genoeg zag hij daarna veel meer voorwerpen verschijnen die niet echt waren. Hij moest zich met moeite bedwingen. Telkens barste hij bijna in blijdschap uit bij het zien van een waterput, of een dorp. Andere keren waren het badhuizen of personen die water aanboden. Allemaal creëerde ze valse hoop. Natuurlijk! Ramin snapte het opeens. Het was de god Narkemsus die hem aan het pesten was. Wat hij tegen Ramin had wist hij niet, maar hij wist wel dat hij voortaan voor Narkemsus moest oppassen. Want blijkbaar wilde die hem ook dwarszitten.
De zon verdween langzaam in het zand. De hitte verdween gelijk, wat een grote last van de schouders af nam. De droge keel van Ramin werd er niet minder op, want het water was nu echt op. Ze gingen het kamp opzetten en iemand maakte een indianenkuil. Dat was een gat in de grond waar langzaam grondwater in stroomde. Het werkte, dus Ramin kon een paar slokjes water nemen. Lekker was het niet, maar in deze situatie was Ramin blij met elk vloeibaar drabje dat uit de grond kwam. Met een iets minder droge keel kon hij uiteindelijk in zijn tent in slaap vallen. Nadat hij weer vroeg werd gewekt, pakten ze de tenten weer in en gingen verder. ,,We hebben geen tijd te verliezen, willen we voor vannacht het woestijnplaatsje Aavikkon bereiken,” zei iemand, ,,Daar kunnen we nieuwe voorraad inslaan.” En zo vertrokken ze en kwamen ze zonder verdere problemen tegen de avond aan in Aavikkon aan, dat aan een oase te midden van de Masura-woestijn lag. Ramin kon weer ontspannen, wat als een hele tijd geleden aanvoelde. Gelukkig had de groep van Ramin nog papieren mee van de senator van Hamason, zodat Ramin gastvrij werd ontvangen. Alle dorpen en steden rond de Masura-woestijn hoorden immers allemaal bij het koninkrijk van één koning, die een paleis had in de hoofdstad Masura.

Luid snurkend lag Ramin languit op een bed in de herberg van Aavikkon, toen hij wakker werd door een luid klap. Hij schoot omhoog, wreef in zijn ogen en dacht bij zichzelf: Is het alweer zo laat om weer te vertrekken? Hij keek om zich heen. Er was niemand in zijn buurt. Toen hoorde hij de klap opnieuw. Het kwam van buiten. Hij keek door het raam naar het terras dat gelegen was aan de oase. Palmbomen strekte zich uit boven het heldere water en het groene gras was een genot voor de ogen. Maar op het terras waren mensen aan het vechten. En niet zomaar mensen. Dit waren de gidsen van Ramin! Het was de man met de kringbaard en een ander iemand die bij de groep van Ramin was gebleven. Hij kon vanaf zijn kamer niet horen waarover het gevecht ging. Dus klom hij behendig vanuit zijn raam, via de klimop aan de muur, naar beneden. ,,Wat is hier gaande?” vroeg Ramin al geeuwend aan een van zijn medereizigers.
,,De anderen zijn teruggekomen om ook voorraad te eisen,” zei de wat dikke man, ,,Maar die verraders mogen niks krijgen, vinden we.” Ramin veegde zijn hand over zijn gezicht. Het leken wel een stel kleuters. In het begin was hij enthousiast dat de senator in Hamason vertelde dat hij werd begeleid door de beste reizigers. Maar blijkbaar waren dit reizigers die moeilijk met elkaar overweg konden. Waar was de samenwerking gebleven?! Dat bracht Ramin op een idee. In plaats van zich met het gevecht te bemoeien, keerde Ramin tot zichzelf in een rustig hoekje om tot Solderius te bidden, de god van de samenwerking. Hij vroeg of die de reizigers kon bedaren. Ramin kreeg een antwoord terug, waarna het gevecht tussen de twee karavaanlieden verzwakte en uiteindelijk zelfs ophield. Tevreden keek Ramin naar de verbeterde situatie.

Deel XXVII
 
Laatst bewerkt door een moderator:

DeletedUser

Gast
De legende van Alka-Bras

Deel XXVI

Deel XXVII
Met de hergroepeerde reizigers had Ramin de woestijn na tien dagen doorkruist. In de verte verscheen de zandkleurige stad Masura. En dit was geen zonnesteek, want de zon was onder en iedereen zag de stad, die zo hoog was dat de ondergegane zon nog enkele toppen van de stad kon verlichten. Na het zien van enkel zand en af en toe een cactus was dit een schitterend plaatje. Ramin keek zijn ogen uit en kwam met vreugde de stad binnen. Daar werd hij warm onthaald door de bewoners die van zijn komst afwisten. Ook de gouverneur, die namens de koning van de stad kwam, heette Ramin welkom. Hij nodigde Ramin uit voor een bezoek in het paleis om hem daar naar al zijn avonturen te vragen. Hij vond het jammer om te horen dat Ramin het speciale zwaard van Tharmorin had achtergelaten in Palatii. ,,Dit was waarschijnlijk de bedoeling van hem en Adfectus,” vertelde Ramin, ,,Ik heb de stad gered en het huis van de god van emoties. Beter kon het eigenlijk niet lopen.” De gouverneur knikte instemmend en begon vervolgens zijn verhaal te vertellen: ,,Nog geen 50 mijl hiervandaan loopt het werelddeel Atrox over in het continent Machairi. De grens is fysiek zichtbaar, doordat de woestijn ophoudt en de jungle begint,” vertelde hij tegen Ramin, ,,We kunnen je alleen niet helpen. De jungle wordt gepatrouilleerd door soldaten van Alka-Bras. Als je alleen bent val je minder op dan wanneer een paar soldaten uit deze stad je begeleiden. Wel kunnen we je reis zo goed mogelijk voorbereiden en dat zou een eer zijn.” Ramin bedankte hem en werd vervolgens naar zijn slaapkamer begeleid. In zijn kamer stond al een tas ingepakt met onder andere een veldfles, gedroogd vlees, een recente kaart van Machairi en een tent. Tevreden viel Ramin in slaap.

Die nacht werd Ramin door een wachter gewekt. ,,Ramin, je moet snel vertrekken,” fluisterde de man. Vermoeid opende Ramin zijn ogen en zag een bezorgd gezicht, ,,We worden aangevallen. Je moet de stad zo snel mogelijk verlaten.” Ramin sprong overeind en keek door zijn raam naar buiten. De gevechten waren al uitgebroken en een enorm leger marcheerde de stad in. ,,Vergeet het,” zei hij, ,,Ik blijf hier om te helpen!” Hij had zijn kleding aangehouden en pakte zijn zwaarden die naast zijn bed stonden. Ramin werd opeens op de grond gesmeten doordat het gebouw begon te trillen. Met een katapult beschoten ze het paleis. De wachter, die nu ook op de grond lag, pakte Ramin bij zijn schouders. ,,Ze weten dat je hier bent en zullen de stad net zolang aanvallen tot ze jou hebben,” probeerde hij Ramin te overtuigen, ,,De enige manier om de stad te redden is om nu te vluchten!” Ramin haatte het als hij zo een keuze moest maken. In Ahura-Yasda werd hem ook gevraagd te vluchten. Maar voor hij dat kon doen, werd hij al ontdekt. Ramin beet zijn tanden op elkaar. ,,Goed,” besloot hij, ,,Ik vlucht.” Hij pakte zijn zwaarden opnieuw, borg die op in de scheden op zijn rug. Daarna pakte hij de tas, groette de wachter kort en klom uit het raam. Hij besloot nog snel langs een manege te sluipen om een paard mee te nemen. Zonder te kijken nam hij een paard mee. Die likte hem onverwachts. Ramin keek op en zag dat het zijn paard Siamak was! Blijkbaar was die verkocht aan Masura. Ramin prees zich gelukkig, maakte het paard klaar voor vertrek en verliet haastig de stad. Hij keek nog eenmaal achterom en zag de vlammen van de stad boven de horizon opstijgen. Hij zuchtte. Hopelijk had hij de juiste keuze gemaakt.
De zon kwam voor Ramin op. Hij kon nu pas goed zien hoe dicht hij bij de jungle was. Aan de rand van de jungle besloot hij zijn tent op te zetten, want na een nacht niet te hebben geslapen was Ramin te moe om door de jungle te trekken. En na een middagje te hebben geslapen, ging Ramin de jungle in. Gelukkig was er een pad gemaakt, waardoor de jungle begaanbaar was voor Siamak, het paard van Ramin. En zo kwam hij voor avondlaat in een jungledorpje. Toen Ramin het dorp binnen kwam, zag hij iets bekends, alhoewel hij hier nooit was geweest. Het dorpje kwam hem ook niet bekend voor, maar misschien was het wel gewoon vervreemd geraakt doordat overal soldaten van Alka-Bras rond liepen. Dat herinnerde hem er aan niet op te vallen. ,,Gegroet reiziger,” zei een man die eigenaar was van een herberg, ,,Wat is uw naam?”
,,Eh… Nimar,” antwoordde Ramin onorigineel, die hier niet op was voorbereid.
,,En waar kom je vandaan, Nimar?”
,,Uit eh…” Ramin zat diep na te denken. Hij kende niet echt een plaats van Mahairi, ,,Dat zijn mijn zaken.” Ramin keek de man fel aan, die terugdeinsde en hij bood zijn excuses aan. Daarna vroeg Ramin om een kamer voor de nacht. Hij betaalde de kamer met het geld uit Masura. Dat was ander soort geld dan de plaatselijke valuta. De man achter de balie keek Ramin achterdochtig aan. Ramin legde zonder wat te zeggen nog wat geld, totdat de blik van de man veranderde in een glimlach. ,,Welkom in ons dorpje,” begroette hij Ramin, of Nimar tot slot. Die liep de herberg uit. Het was nog te vroeg om te slapen en om een onbekende reden leek het alsof het dorp hem aantrok. Hij moest weten waarom.

Na door het dorp te hebben rondgelopen viel hem op dat er veel kunstwerken in de stad stonden. Toen hij bij een tempel aankwam en zag dat ze daar Ludicra, de godin van de kunst aanbaden, viel alles op zijn plek. Ramin wilde meer over haar weten en bezocht de tempel. Een priester zag hem en kwam naar hem toe. ,,In de stad Ludicris, ergens in Alka-Bras, hebben ze de tempel gesloten,” legde de oude man uit, ,,De soldaten zijn hier nog aardig voor de tempel. De godin heeft daarom dit als haar nieuwe huis uitgekozen, aangezien wij nu de enige stad zijn die een eigen tempel voor haar hebben.” Ramin keek hem nadenkend aan. ,,Dus als ze de tempel vernietigen is Ludicra machteloos?” vroeg Ramin en de priester knikte, ,,Waarom vertrouwt u mij deze informatie toe? Bent u dan niet bang dat ik dat aan de soldaten vertel?” De priester schoot in de lach en antwoorde dat hij wist wie hij was: ,,Ludicra heeft me geïnformeerd over jouw komst, Ramin,” zei hij, ,,Ik moet jou helpen met je reis.” Ramin wist dat er dus iets was waardoor hij zich tot het dorp voelde aangetrokken. Niet gek eigenlijk. Aeo had immers de route voor hem bedacht. Die moest dan ook weten dat in deze nederzetting hulp van Ludrica was.
Ramin bleef in de tempel om daar te dineren. De priester wilde voor Ramin koken, maar Ramin, die koken als hobby heeft, wilde graag meehelpen. Aan een kleine tafel gehurkt, aten de priester en Ramin de maaltijd. ,,Hmmm! Dit smaakt erg goed,” was de priester verrast, ,,Ik wist niet dat jij zo goed kon koken!” Ramin lachte en er viel een kleine stilte, waarin alleen het geluid van het geslurp van de maaltijd te horen was en het gezoem van de vliegjes die op het licht afkwamen waarmee de tempel werd verlicht. Het was inmiddels ook al pikkedonker. Uiteindelijk begon de priester te vertellen: ,,Ik weet dat je naar Tuncatis moet. Ik hoop dat je goed voorbereid bent, want je moet de hele jungle nog door en je zult er absoluut geen hulp bij krijgen. En ik kan je ook moeilijk verder helpen.” Ramin knikte naar de priester. Het zou nog een zware, lange tocht worden eer hij bij Tuncatis aan zou komen, maar zolang hij zich verborgen hield was er geen reden om zich zorgen te maken.
Hij bedankte de priester voor zijn gastvrijheid een keerde terug naar de herberg. Morgen wilde hij vroeg vertrekken. Eenmaal bij de herberg terug te zijn, merkte hij dat er een feest was. De soldaten stonden op de tafels te dansen en het bier vloeide rijkelijk. Ramin kwam polshoogte nemen bij de herbergier: ,,Wat is er aan de hand?” vroeg hij, ,,Waarom is iedereen zo vrolijk?”
,,Vandaag hebben de soldaten de stad Masura veroverd,” lachte de man, ,,Het koninkrijk van Atrox is gevallen!” Ramin kreeg op kosten van de herberg een biertje. De herbergier proostte met hem, maar er kon geen glimlach af van Ramins gezicht. De woorden herhaalden zich in zijn hoofd. Ramin voelde zich schuldig. Hij had de stad niet in de steek moeten laten!

Deel XXVIII
 
Laatst bewerkt door een moderator:

RabbidRobin

Ex-Teamleider Forum
Het Koekjesverhaal Deel XVII

Deel XVI

Het graafwerk was gedaan. Ze stonden rond een zwarte steen. Hij was perfect vierkant. Het was door de mens gemaakt, dat was zeker. Maar wat zat erin. Imrahil keek omhoog, de zon stond hoog boven hem, het was ongeveer middag. Hij klom uit de put en ging even bij de jongen kijken. Zijn situatie was niet verergerd, dus dat was goed. Hij zou eerst uitzoeken wat de zwarte, mysterieuze steen was en daarna een oplossing voor de arme jongen bedenken. De wolf klom ook uit te put en ging liggen in het zachte gras. Hij hijgde, samen hadden ze meer grond verplaatst dan dat ze ooit zouden kunnen bedenken. De put was een meter diep, en zeker 2 x 2 meter. Imrahil zat onder het vuil, maar het kon hem eigenlijk niet zoveel schelen. Hij was nog steeds kapot van het verlies van Jap, en was blij geweest zijn gedachten even op nul te kunnen zetten.

Aleeuw strompelde door het bos. Het was middag, ze stierf van de honger. Ze had al dagen niets meer gegeten. Opeens liep er een schaap voorbij. Ze wreef in haar ogen, voor zover een leeuw dit kon, maar het schaap stond er nog. Het was misschien toch niet zo'n slecht plan geweest om in het bos naar eten te zoeken. Ze sloop even achter het schaap aan. Het schaap was verdwenen? In de plaats daarvan stond er nu een oude vrouw. Ze wreef weer eens in haar ogen, maar die bedrogen haar niet. Was ze aan het dromen? Nee, daarvoor was haar honger veel te groot. Ze sloop achter de vrouw. Deze leidde haar naar een Toren, deze was van ver niet zichtbaar, plots was ze verschenen, vlak voor haar neus. Als ze naar achteren stapte, verdween het, naar voren en het verscheen terug. Wat voor magie was dit? Ze besloot dat het wel eens handig kon zijn om de oude vrouw te volgen.

Imrahil duwde tegen de zwarte steen. Er kwam maar geen beweging in. Wat zou het toch zijn. Hij werd boos, zo zou hij het nooit weten. Hij trapte tegen de steen. Een gekraak. Shit! Hij bewoog zijn tenen, geen probleem. Hij keek naar de steen, het stuk waar hij op had getrapt was een tint lichter geworden, en er verschenen enkele barstjes. Hij trapte nogmaals, deze keer wat meer naar rechts, op dezelfde hoogte. Weer een barstje. Hij trapte nog driemaal, toen ontplofte er iets. Imrahil sprong naar achter, hij was zo hard verschoten, dat hij uit de put was gesprongen. Er kwam rook uit de zwarte steen. Had hij het kapot gemaakt? Hij staarde doorheen de rook. Wat hij toen zag deed hem zo verschieten, hij viel flauw, met zijn laatste restje bewustheid hoorde hij een bekende stem 'Imrahil' roepen.
 

DeletedUser

Gast
De legende van Alka-Bras

Deel XXVII

Deel XXVIII
Het getjirp van de cicaden, het gezang van de vogels en het gebrul van enkele roofdieren bleef de hele nacht doorgaan. Maar Ramin hoorde het niet eens. Hij was met zijn gedachten heel ergens anders. Namelijk bij het feit dat hij Masura in de steek had gelaten. Rollend in zijn bed zat hij erover te peinzen. Moest hij terug gaan om de stad te heroveren of moest hij verder? Hij ging overeind in zijn bed zitten en streek met zijn handen door zijn haar. Plotseling viel zijn blik op een standbeeld in zijn kamer. Het was een vrouw, erg lang en slank. Ze had lange haren en schilderachtige ogen. Het was Ludicra, die er levensecht uitzag. Plotseling begon het standbeeld te bewegen. ,,Ramin, je moet nu niet terug gaan,” sprak haar stem, ,,De soldaten in Masura zullen je opwachten en je doden. Je moet verder, richting het noorden. De wereld rekent op je…” Het standbeeld begon te barsten en sprong uit elkaar. De brokstukken vielen op de grond, maar leken te verdampen! Ramin staarde vol verbijstering naar het schouwspel, totdat er niks van het standbeeld over was. Hij wreef diep in zijn ogen. Droomde hij dit nou? Het standbeeld was compleet verdwenen. Hij vroeg zich ook af of het er eerst wel stond. Hoe dan ook, hij had de boodschap begrepen en kon eindelijk in slaap vallen.
Na een probleemloze nacht te hebben gehad werd Ramin uitgerust wakker. Hij pakte zijn zwaarden en zijn rugzak en was klaar om te vertrekken. Hij sliep immers nog steeds in zijn kleding. Ramin rook een doordringende zweetlucht. Een wasbeurt zou niet verkeerd zijn, dacht hij. Maar ach, in een tocht door de wildernis zou er toch niemand zijn die zich aan de stank zou ergeren. Al fluitend liep hij de gang op, de trap af naar beneden en kwam in de lobby. Daar werd hij verrast door soldaten die hem stonden op te wachten. Een man in de zaal wees naar Ramin: ,,Dat is hem! Dat is de man die met de priester zat te praten!” Ramin voelde nattigheid en maakte dat hij wegkwam en sprong door het raam. Met een slordige rol –door zijn rugzak kon hij moeilijk rollen- kwam hij op de grond terecht, vlak voor zijn paard die met de teugels aan een houten balk voor de ingang was vastgemaakt. Snel maakte Ramin Siamak los, terwijl hij zijn zwaarden moest grijpen om een paar soldaten van zich af te slaan. Nadat de omgeving vrij was, sprong hij op het paard en galoppeerde het dorp uit. Op zijn paard sloeg hij nog met zijn zwaard een paar soldaten weg die hem tegen probeerden te houden.

De zon bereikte zijn hoogste punt. Boven het hoofd van Ramin straalde het onverbiddelijk zijn warmte uit. Hij hoefde zelf niet te bewegen, maar raakte door de benauwde hitte behoorlijk moe. En hij merkte dat Siamak ook uitgeput raakte. Tijd voor een pauze. Hij stapte van zijn paard af en opende zijn rugzak. Hij haalde het gedroogde vlees eruit. Hij nam zelf een stuk en hield het ook voor bij Siamak, in de hoop dat het paard dit ook lustte. Het beest hapte gelukkig gierig het stuk uit Ramin zijn handen. Vervolgens pakte Ramin zijn veldfles waar hij uit dronk. Siamak keek Ramin beteuterd aan, maar hij mocht echt niet uit de fles drinken. Dus zocht het paard een rivier op. Ramin ging er ondertussen even bij zitten op een omgevallen boomstam. Hij keek om zich heen. De lange, eeuwenoude bomen reikten tot ver boven Ramins gezichtveld, waar lianen aan hingen. Tientallen vogels in honderden kleuren vlogen af en aan door de lucht. Af en toe zag hij een aap langs slingeren. Beneden waren er allerlei soorten planten, struiken en bloemen te vinden, die op een chaotische, maar toch mooie manier door elkaar waren gezet. Ramin veegde de zweetdruppels van zijn hoofd. Het was er nog steeds broeierig. Plotseling schrok hij op van het geblaf van honden. Het klonk nog ver weg, maar Ramin wist dat hij haast moest maken. Hij haalde zijn paard erbij en ging verder.
Zijn tocht ging verder. Af en toe moest hij stoppen om tot rust te komen of om de kaart erbij te halen. Want in de jungle was verdwalen geen moeilijke opgave. Maar telkens wanneer Ramin stopte, hoorde hij de honden blaffen. Hij moest echt sneller. Want op één of andere reden konden ze hem telkens weer vinden. Ramin had geen idee hoe dat kwam. Nadat hij het geluid van de blaffende weer was kwijtgeraakt, verschenen er opeens jasmijnbloemen op de weg. Het paard schrok, hinnikte en begon te steigeren. Nadat Ramin hem kon bedaren, kon hij zelf naar het plotselinge verschijnsel kijken. Wat had dit te betekenen? Er verscheen nog iets, dat uit de bossen langs de zijkant van de weg op het pad verscheen. Het was een wit, groot paard dat bijna leek te stralen. Naast zijn vier poten had het beest vleugels aan de zijkant van zijn lichaam en een hoorn tussen zijn ogen. Ramin had nog nooit zoiets vreemds gezien. Terwijl hij het wonderlijke dier bleef aanschouwen, had zijn paard het idee gekregen de kruising tussen een eenhoorn en pegasus te volgen. Ramin kon Siamak niet tot stilstand krijgen, wat ertoe leidde dat Ramin, ondertussen onder de takken en bladeren van de wilde rit door het dichtbegroeide gedeelte, uitkwam bij een rivier. Het water was erg helder en zag er verleidelijk uit. Afvragend waarom het wezen hem hiernaartoe had gebracht, begon het opeens te praten! ,,Ik ben Safira, het paard van godin Jasmine,” zei het paard met vleugels en een hoorn. Ramin snapte het. Jasmine was de godin van de wildernis. Een jungle als deze was natuurlijk haar terrein. ,,Hoe kom ik van die honden af?” vroeg Ramin.
,,Je moet je wassen, jij stomkop,” zei hij paard fel, ,,Die zweetlucht is voor de honden van kilometers ver te ruiken. Als je jezelf was, verminder je de lichaamsgeur en heb je meer kans op overleven,” Zonder er verder te lang bij stil te staan liep Ramin de rivier in, met kleding en al. Wel deed hij zijn tas weg en legde het zakje met moed-poeder weg. Het frisse water deed hem goed. Hij ging kopje onder. Toen hij weer boven kwam, was het paard Safira verdwenen. Ramin pakte zijn spullen weer bij elkaar, zocht de weg weer op en trok verder.

Deel XXIX
 
Laatst bewerkt door een moderator:

RabbidRobin

Ex-Teamleider Forum
Het Koekjesverhaal Deel XVIII

Deel XVII

Imrahil deed zijn ogen open. Hij had iets raars gezien, hij zette zich recht en keek recht in haar ogen. Dit kon niet. Hij kneep in zijn arm. Het was echt? Voor hem zat Niki gewoon te zitten, met haar rug naar hem toe. Hij stond recht en probeerde iets te zeggen van 'Maar, wat?'. Veel kwam er echter niet uit zijn mond. Zijn mond viel zowat open van verbazing. Niki draaide zich om en liep op hem toe. Ze gaf hem een grote knuffel. Echter hoorde ze Imrahil huilen. Ze keek in het rond en daarna naar Imra. Waar was Jap? Ze begreep het, ze pakte Imrahil nog stevig vast en tranen van emoties rolden nu ook van haar gezicht.

Initia werd wakker, zijn been voelde terug normaal. Fantastisch. Hij ging rechtop zitten en zag de jongen met een meisje knuffelen. Ze weenden allebei. Wat was er gebeurd? Hij ging recht staan, ze zagen hem nu en lieten elkaar los. Er verscheen een blos op de wangen van het meisje. De jongen deed een stap naar voor en stak zijn hand uit.'Hallo, ik ben Imrahil.' Initia glimlachtte,' ik ben Initia', vervolgde hij. Nu stapte ook het meisje naar voor. 'Niki', zei ze.'Ik heb je verzorgd, je had een of andere giftige kruiden gegeten, ik herkende de symptomen. Nu ben je normaal gezien beter.' 'Maar hoe wist jij dat ik ziek was? Heb je het zelf ook gehad?''De heks leerde het mij.' De stilte viel in het korte gesprek.

Aleeuw volgde de heks in de toren. De toren was vrij groot, in vergelijking tot de heks. Ze liep op haar pootjes om zo zo min mogelijk geluid te maken. De heks daalde een trap af, en ze volgde. Ze hoorde de heks in zichzelf praatte. Ze praatte over haar plannen. Ze hoorde dingen die geheim waren, die niemand wist. Stoute dingen, grootse dingen, rare dingen en onmogelijke dingen. Zou alles kloppen? Zou de profetie waar de heks het over had uitkomen? En zou die profetie over de reizigers gaan? Ze wist het niet. Moest ze wel iets doen tegen de heks? Want ten slotte waren haar bedoeling goed. Ze stapte naar achter en stootte zo een berg glazen flesjes omver. Het breken van glas weerklonk over heel de toren en ze hoorde de heks roepen. Ze was ontdekt.
 

RabbidRobin

Ex-Teamleider Forum
Vlucht

De Dag
Zijn hoofd bonkte, zijn hart sloeg een slag over. Zijn lichaam voelde even geen zwaartekracht. Ze waren even nergens, de tijd leek eeuwig te duren en duurde tegelijkertijd maar enkele seconden. Het was als een blikseminslag in vertraging, je wist dat het maar enkele seconden, minder zelfs, duurde maar toch voelde het als een eeuwigheid. Een raar gevoel nam bezit van zijn benen. Hij landde terug op vaste grond, de grond was buigzaam, hij zakte even weg en wipte toen terug omhoog. Het rare gevoel verdween even traag als het gekomen was. Hij voelde niets, hij dacht niets, alles nam even een pauze. Toen verscheen alles met een klap terug, hij kreeg een klap die je normaal naar achteren zou slingeren, maar die was alleen mentaal, dus Robin bleef staan, voor zich uit starend, geen energie om zich te bewegen. Hij zakte door zijn knieën en viel zo, zonder iets te kunnen doen op de grond. Zijn ogen bleven voor zich uit staren. Zijn geest was verward, hij hoorde luide bonken, de anderen waren waarschijnlijk ook door hun knieën gegaan zijn. Zou het avontuur hier eindigen? Alles voor niets, alles om uiteindelijk op een nog slechtere plaats terecht te komen? Wie zou het zeggen, niemand wist het.

Zijn oogleden openden zich, zijn maag knorde. Robin ging recht zitten en keek rond zich. Her en der lagen er mensen neer, nog steeds versuft van de reis, of dood. Wie zou het zeggen, een vijftigtal meter verder waren Bob en Guus bezig een stenen muur te maken. Ze hadden een grot gevonden, waar ze de eerste nachten waarschijnlijk in zouden doorbrengen. Ze waren nu een groot deel van de ingang aan het afsluiten zodat ze veiliger waren. Anna en Kobe waren bezig met de lichamen te verplaatsen. Ofdat de mensen nu wakker werden of niet, ze zouden veilig en binnen moeten liggen. Het was te gevaarlijk om ze buiten te laten liggen. De sprong was dus gelukt. Ze waren gevlucht. De eerste en meest onzekere stap uit hun plan was gelukt. Hij zette zich recht en begon, na de rest even kort te groeten mee de anderen naar binnen te slepen. Hij pakte Carolien, die lag dichtbij en woog niet zo veel en gooide haar over zin schouder, met een gebogen rug liep hij stapje voor stapje richting de grot. Daar aangekomen legde hij haar op een van de vele zakken graan, die daar als tijdelijke bedden waren neergelegd. Hij keek naar buiten en zag de laatste personen naar binnen gedragen worden. Het werd algauw donker. Hij hielp de laatste dragers nog en haastte zich vlug naar binnen, voordat Bob de deur dichtspijkerde met wat planken. Iemand stak een kaars aan en degene die wakker waren gingen in een cirkel zitten. Guus telde snel iedereen, iedereen was er. Het eerste deel van de reis zat er op. Ze waren ontsnapt. Ze waren van aarde weggeraakt. Ze waren op weg naar een nieuw begin, een nieuwe start. Ze waren gevlucht.
 

DeletedUser

Gast
De legende van Alka-Bras

Deel XXVIII

Deel XXIX
De wildernis leek minder te worden. De bomen stonden wat verder uit elkaar. Zou Ramin bijna de jungle uit zijn? Zijn vraag werd beantwoord toen er een grote, modderplas op de weg lag. Een weg eromheen was niet mogelijk, dus er zat niks anders op dan door de plas heen te gaan. Het ging erg stroef en Ramin zag dat zijn paard Siamak er moeite mee had. Het was ook veel dieper dan Ramin eerst dacht en de modder begon tot aan zijn knieën te komen. Zat hij niet op zijn paard, dan was het modder nu tot aan zijn schouders. Maar het ging nog dieper. Van Siamak bleef alleen nog zijn nek en hoofd boven de modder en bij Ramin waren de heupen ook in de modder verdwenen. Het leek alsof het niet erger kon worden. Maar helaas, het werd erger. Siamak zakte weg en zat vast. De dikke modderlaag was te sterk voor het paard om nog te kunnen bewegen.
Ramin zuchtte. Moest dit nou? Hij dacht dat Jasmine aan zijn kant stond. Kon ze hem dan niet even helpen? Hij keek om zich heen. Boven hem hingen er lianen. Die kwamen wel goed van pas. Ramin ging voorzichtig op zijn paard staan, strekte zijn armen uit en sprong. Hij hing aan de liaan, die hem gelukkig hield. ,,Geen zorgen,” zei hij al hangend tegen Siamak, ,,Ik kom terug.” Hij klom de liaan op en kwam in een boom terecht. Toen hij in de boom was, pakte hij één van zijn zwaarden en sneed de liaan door. Het stuk natuurlijk touw gooide hij om een boomstam heen en aan de andere kant maakte hij een lus en gooide die om de nek van het paard. Hij begon te trekken. Het paard hinnikte en stribbelde tegen, want dit voelde niet fijn aan. Maar uiteindelijk wist Ramin hem uit de kuil te slepen. Siamak begon uit zichzelf de modderplas uit te rennen. En ook nog eens de goede kant op. Ramin bewoog zich door de begroeiing ook naar de andere kant van de modderpoel. Tevreden keek hij naar zijn paard dat nu helemaal modderbruin was. Misschien hielp Jasmine hem toch wel.

Ramin was de jungle nog niet uit, maar de bomen hadden plaatsgemaakt voor rotsen. Voor Ramin lag een enorme kloof met een dorpje. Dat kwam goed uit, want Ramin was dat gedroogd vlees beu. Hij zette vaart richting de kloof. Dichterbij het dorp aangekomen zag Ramin dat ze graafwerk verrichtten in de rotsen, vlakbij het dorp. Met pikhouwelen, mijnkarretjes en schoppen waren ze bezig. Ramin vroeg zich af wat ze hier uit de grond zouden halen. Hij ging verder naar het dorp, dat werd omringd door een houten stadsmuur. Bij de poort werd hem naar zijn naam en doel gevraagd. Ramin had intussen de tijd kunnen hebben een goede naam te kunnen verzinnen. ,,Javed is de naam,” loog Ramin. Javed betekende onsterfelijk. Vrij toepasselijk vond Ramin, aangezien hij een god was, ,,Ik ben hier voor doorreis.” De houten poort ging open. Ramin kon zien dat wat ze ook uit die mijn tevoorschijn haalde, het niet goed verdiende aan het dorp. Het was gewoon een grote krottenwijk met geïmproviseerde huizen. De mensen zagen er niet bepaald gezond uit. Daarentegen keken ze Ramin chagrijnig en uitgeput aan. Hij wist dat hij hier niet lang moest blijven, wilde hij nog fit verder kunnen gaan.
In de beste herberg die hij kon vinden –eentje die nog een beetje stevig leek- ging hij naar binnen en vroeg om een kamer. Met het geld ui zijn tas betaalde hij de kamer voor een nacht. Het was er opvallend duur, maar om niet in de problemen te komen hield Ramin zich in. Hij wist niet of de klopjacht op hem al beëindigd was. Wisten wie Ramin was? Iemand zag hem met de priester praten. Was dat genoeg om Ramin te vervolgen? Nee, dus ze moesten weten wie hij was. En de priester moesten ze onderhand ook wel ondervraagd hebben. Hij zuchtte, want hij wilde het dorp verkennen. Maar nu moet hij binnen blijven, omdat degenen die hem zochten hoogstwaarschijnlijk ook richting dit dorpje zouden komen. En dan zou hij sowieso herkend worden. Dus bleef Ramin binnen en wilde hij een drankje bestellen. Maar nadat hij de prijzen zag, bedacht hij zich. ,,Duur hè?” zei iemand die op een barkruk naast Ramin ging zitten, ,,Kom, ik weet een betere plaats om te drinken.” Ramin keek hem aan. Het was een jongeman, misschien net twintig, met zwart, weelderig haar. Zijn huid was getint en zijn armen zagen er getraind uit. De jongeman stelde zich voor als Arash en wuifde Ramin om mee te komen. Dat leek Ramin geen goed idee en weigerde bot. Arash nam daar geen genoegen aan en begon te zeuren. Ramin wilde opstaan en weggaan, toen Arash hem bij de schouders pakte. Bliksemsnel draaide Ramin zich om, greep de arm van Arash vast en duwde hem met een klap op de grond. Iedereen in het café van de herberg was stil en keek naar Ramin. Zonder wat te zeggen liet hij Arash los en liep ongemakkelijk naar zijn kamer. Dit was nou precies de aandacht die hij probeerde te vermijden!

In zijn kamer deed Ramin de gordijnen dicht en de deur op slot. Op een simpel bed met een stromatras plofte hij neer. Hij zou heel blij zijn als hij morgenvroeg zonder problemen zou kunnen vertrekken. Maar hij wist dat het niet mogelijk was na zijn actie van net. Dat werd bevestigd nadat er op de deur werd geklopt. ,,Dat was een geweldige move,” klonk de stem van Arash vanachter de deur, ,,Waar heb je dat geleerd?” Ramin wilde bijna de deur opengooien en Arash een mep in het gezicht geven. Maar hij hield zich in. In plaats daarvan opende hij de deur de glimlachte vriendelijk naar de jongen. ,,Sorry voor daarnet,” verontschuldigde Ramin zich, ,,Kom binnen.” De jongen ging de deur door. Ramin wees hem een plek aan op de kruk die er stond. Vervolgens vertelde Ramin dat hij Javed heette en in het leger van Alka-Bras had gediend. Arash keek Ramin met een blik aan waaruit zijn ongeloof bleek. ,,De soldaten van Alka-Bras hebben niet zo’n vechtstijl,” zij hij, ,,Ik geloof je niet.” Ramin streek met zijn handen door het haar. Wat moest hij met deze knul? Plotseling hoorde hij roepende soldaten vanuit zijn raam, die bij de poort stonden. Ramin draaide zijn hoofd op en keek naar het gesloten raam. Arash zag hem. ,,Ah, nu snap ik het,” knipoogde hij naar Ramin, ,,Je bent op de vlucht. Geen probleem, ik kan je helpen.” Hij stond op en wuifde Ramin mee te komen. Zonder er bij stil te staan volgde hij de jongen, die zijn vertrouwen had gewonnen.
Ze liepen de gang door en gingen naar beneden. ,,Gedraag je normaal,” fluisterde Arash, ,,En kijk ze niet in de ogen.” Ze liepen de herberg uit en kwamen langs een paar soldaten. Plotseling greep één van de soldaten Ramin vast. De rillingen liepen over Ramins rug en hij wilde zijn zwaard grijpen, maar hield zich in. ,,Heb jij een man gezien die ongeveer 35 jaar is zich voordoet als Nimar?” Zonder wat te zeggen schudde Ramin zijn hoofd. Hij werd losgelaten en de soldaat liep verder. Gelukkig was dit een plaatselijke soldaat die Ramin niet in het vorige dorp gezien had. Arash pakte Ramin daarop volgend bij de arm: ,,We moeten opschieten!” Hij nam Ramin mee naar de andere kant van het dorp. Het was groter dan Ramin zich had voorgesteld, maar de somberheid werd er niet minder op. Uiteindelijk kwamen ze aan bij een plek waar het dorp overging in de jungle, zonder dat er houten palen tussen stonden die de stadsmuur vormde. Het was een soort geheime uitgang van het dorp, die vrij goed verstopt was achter de huizen. Maar iemand was ze gevolgd. Het was een soldaat die aan de rand van de jungle stond: ,,Hé, niemand mag het dorp verlaten!” Ramin greep daarop zijn zwaarden, maar Arash was hem voor: Hij greep razendsnel een bamboepijp en schoot een pijltje naar de soldaat. Die viel bewusteloos op de grond. Ramin keek verbaasd naar Arash en lachte. Zonder verder tijd te verspillen renden ze verder de jungle in. Daar floot Arash een bepaalde toon en vanuit het niets kwamen er allemaal mensen tevoorschijn. Ze waren wild gekleed en hun gezichten waren groen geverfd. Het waren mannen, vrouwen, kinderen en volwassenen. Na een korte wandeling met de groep bleek het zelfs een heel dorp te zijn. ,,Wij strijden tegen de bezetting van dit dorp,” legde een man uit, die minstens vijf koppen boven Ramin uitstak. De man stelde zich voor als Vahu, de leider van deze groep, ,,Ooit waren we een onafhankelijk dorp, dat zijn kracht uit de goudmijn putte,” ging Vahu verder, ,,Maar sinds Alka-Bras ons dorp heeft veroverd en beslag op de mijn heeft gelegd, kunnen we niks meer. De koning van Alka-Bras exporteert alle goudwinningen en spendeert niks aan het dorp.” Ramin keek om zich heen. Hij herinnerde de sippe gezichten terug in het dorp. Hier was iedereen vrolijk en gezond. ,,Dus jullie hebben je leven opgepakt in de jungle?” vroeg Ramin. Vahu knikt en kijkt Ramin doorgrondig aan. ,,Maar met wie heb ik eigenlijk te maken?” Ramin stelde zich voor als Javed, om het nog veilig te houden. Maar Arash keek Ramin vol ongeloof aan. ,,Waarom was je dan op de vlucht voor de soldaten die Ramin zochten?” lachte hij. Ramin wist dat hij door de mand was gevallen en gaf het op. De mensen zagen er vriendelijk uit. En ze konden waarschijnlijk ook goed voor zichzelf opkomen, dus hij had ook niet veel te vrezen. ,,Ramin, welkom in ons dorp,” heette Vahu hem tenslotte welkom.

Deel XXX
 
Laatst bewerkt door een moderator:

RabbidRobin

Ex-Teamleider Forum
Vlucht

De Dag
Ze gingen in een cirkel zitten, alle mensen die wakker waren. Achter hen lagen alle slapenden. Ze waren nog moe van de reis en moesten nog uitrusten. Iedereen was moe, dat kon je aan de gezichten zien. De reis had hen allemaal moe gemaakt. Ik hoop maar dat dat het enige negatieve verschijnsel is. Guus kwam als laatste in de kring zitten. Het werd stil. Het was nooit stil geweest tijdens de vergaderingen. Ze waren altijd vrolijk geweest, kletsend over vanalles en nog wat. Maar nu was er niet zoveel meer om over te kletsen. Ze waren niet meer op aarde, en dat drong tot iedereen door. Ze hadden er niet goed bij stilgestaan, maar nu was het opeens zo. Ze konden niet meer terug, ze moesten het maar accepteren. Ik voelde het. Ik had geen keuze meer. Ik zou weer de leiding moeten nemen. De stilte was moordend, hij schraapte zijn keel. Het klonk zo luid dat iedereen meteen keek. Ze bleven hem aankijken, hij zou dus moeten praten. 'Dus, iedereen een goede reis gehad?' kwam er uit zijn mond. Iedereen glimlachtte.'Dus, we zijn hier nu. Het is al laat, ik stel voor dat we gaan slapen, iedereen is moe hier. Ik weet niet hoe lang een nacht hier duurt. Maar we slapen wel gewoon totdat we wakker worden. Maar voordat we gaan slapen stel ik voor dat we eerst een planning maken om morgen zo efficiënt mogelijk te werk gaan? Als we morgen met daglicht wakker worden, is het vrij noodzakelijk dat we geen daglicht verspillen.' Iedereen was het eens met zijn plan. Ze werkten nog ongeveer een uurtje en daarna ging iedereen slapen behalve ik. Ik hoorde iedereen snurken, slapen. Ik wou niet slapen. Ik was de leider, ik moest verantwoordelijkheidsgevoel hebben. Als er iets zou gebeuren was het mijn fout. Waarom had ik die taak op mij genomen? Waarom was ik zo dom geweest. Waarom was er niemand anders mee die de leider kon zijn? Ik wou de leider niet zijn. Hoe zou het met hen gaan? Met zijn broer, zijn zussen? Zijn ouders, familie en vrienden die niet mee waren gereisd? Na lang wakker liggen en vele vragen viel hij tenslotte toch maar in slaap, vast sliep hij echter niet.

Ik werd vroeg wakker de volgende ochtend. De anderen waren nog niet wakker. Waar ben ik dan wakker van geworden? Geen idee. Ik stond op en liep naar de dichtgespijkerde deur. Door een klein kiertje kwam een straaltje licht doorheen. Het was dag! Ik doofde de lantaarn die hij had aangestoken en begon planken van de deuropening te trekken. Ik keek door de opening en zag de wereld waar we in beland waren. De vorige nacht was het vrij donker geweest maar nu kon je alles zien. Mijn mond viel open van verbazing. Het was prachtig. De bomen, de dieren, alles was wondermooi. Buiten lagen hier en daar nog spullen die mensen vergeten waren. Ik keek naar links en naar rechts. Geen gevaarlijk dier te zien. Enkele konijntjes en een dier dat op een grote vogel leek. Verder niets. Ik maakte behoedzaam de ene plank na de andere plank los. Er was een opening, ik stapte erdoorheen en werd overweldigd door de natuur. Het was de moeite geweest om te vertrekken. Het was de moeite geweest om weg te gaan. Het was de moeite geweest om te vluchten.
 

Genius0615

Erinys
Deel 1


De heks keek hem even haarscherp aan, maar lachte hem toen uit. "Bwahahahahaha! Denk je dat je mij kan verslaan?" "Kom maar op!" antwoordde Sanoj vastberaden. De heks schoot meteen een magische straal op Sanoj af. Echter ketste hij hem meteen af met zijn zwaard dat bovendien magiebestendig was. Weer schoot de heks wat stralen op Sanoj af die vervolgens werden afgeketst. Sanoj begon steeds meer te zweten. "Hoe kan ik dit nou winnen? Ik moet offensief gaan, ja dat moet. Maar als ik te dicht bij kom raakt die heks me natuurlijk meteen." dacht hij. Hij besloot wat te slalommen. Hij kwam echter nooit dicht bij de heks, omdat veel te gevaarlijk was. En toen gebeurde het. Sanoj liep nu recht met zijn zwaard op de heks af. De heks vuurde een machtige straal op hem af maar Sanoj bukte en ging achteruit. Wat de heks echter niet verwachtte, was dat de straal de kooi achter Sanoj raakte waarin het konijn Rabbidrobin zat. Deze werd onopgemerkt bevrijd. Sanoj leidde de heks af en opeens... "Aaaaaaaaaaw!" schreeuwde de heks uit. Rabbidrobin had (alweer) in haar been vergeten. De heks viel op de grond en haar toverstaf viel enkele meters verder op de grond. Ze wou hem net vliegensvlug oprapen, maar Sanoj gooide zijn speer nét op tijd naar de heks die haar hoofd doorboorde. Vlug gooide Sanoj de dode heks in de kachel. Haar ziel leefde immers nog.

Sanoj pakte de toverstaf op en bevrijdde daarmee zijn vrienden. "Bedankt Sanoj! Zonder jouw hulp waren we hier nooit uitgekomen!" riep Initia. "Echt bedankt man!" riep de rest ook. "Dat is graag gedaan, ik vergezel vanaf nu jullie groep. Ik ben de broer van prins Janiculus en ben te voet jullie achterna gekomen. Ik kwam net thuis en merkte toen dat mijn broer weg was. De koning zei dat er al een reddingsactie gaande was en ik zou koste wat kost jullie helpen." antwoordde Sanoj. "Nou, welkom dan!" zei Mitchjol. "We zijn heel blij met je hulp." "Deze toverstaf neem ik mee." zei Mitchjol ook nog. Ik heb jaren magie gestudeerd en weet hoe ik ermee overweg moet. Echter heb ik nooit een echte toverstaf gehad." De vrienden besloten te vertrekken. Met het extra proviand van Sanoj kwamen ze nog enkele weken toe. Na enkele uren verlieten ze eindelijk het bos en reisden ze door de woestijn.

"Wat?! Kom jij me nu vertellen dat die onnozele heks ze nog altijd niet heeft kunnen stoppen?" vroeg Rubinho. "Maarmaar..." Niets te maar! Wachter voer hem af!" antwoordde Rubinho streng. "Gaat het schat?" vroeg zijn vrouw, Kyraco die net binnen was gekomen. "Die stomme elitegroep gaat heel het plan verpesten! De heks is al dood en nu is die domme Mitchjol in bezit van magie!" zuchtte Rubinho. "Nou daar weet ik wel wat op. Ik heb nog een draak zitten hier ergens. Als onze troepen die 's nachts overvallen kunnen we hem afsturen op hen, dat overleven ze nooit!" antwoordde Kyraco poeslief. "Echt? Je bent geweldig schatje!" antwoordde Rubinho. "Ik hou zo veel van je..." "Tuttut, eerst die draak sturen en dan krijg je je desertje." zei Kyraco. "Goed dan, adviseur, ik wil een leger opstellen op die draak levend hier te krijgen!" riep Rubinho. "Ja sir." antwoordde de adviseur.

Onze helden zaten vredig te eten. Nadat Sanoj bij hun groep was gekomen hadden ze bijna genoeg voedsel om door de woestijn te komen. "Wat kun je nou allemaal met die toverstaf?" wou Initia weten. "Ehm even denken, ik kan magische dodelijke stralen afvuren gemaakt van vuur, vuurballen afvuren, voorwerpen in brand steken en dingen verwarmen." antwoordde Mitchjol. "Maar maar, dan heb jij dus de toverstaf van vuur!" riep Gewooneenspartaan overtuigd. "Zo bestaat er maar één op heel de wereld. De staf zal je altijd blijven volgen en kan alleen van eigenaar veranderen als de oude eigenaar wordt verslagen!" zei hij nog. "Hoe weet je dat?" vroeg Sanoj. "Hier, ik las het in dit boek, gestolen van die heks." antwoordde Gewooneenspartaan. "Kijk maar."



"Waaw, cool ding!" lachte Mitchjol. "Gewooneenspartaan, jij krijgt hem." Gewooneenspartaan wou nog tegenstribbelen maar Mitchjol deed teken dat het voorbestemd was. Hij had nog maar net de staf afgegeven of hij viel al met een brandwonde op de grond. "Hinderlaag!" brulde hij.

"Hindeeeeeeeerlaaaaaaaaaag!" schreeuwde hij nog eens. Meteen stond Mitchjol op en gebaarde naar Gewooneenspartaan dat hij toch beter de vuurstaf in bezit had. Iedereen behalve Mitchjol school achter een rots. Een draak konden ze nooit verslaan zonder een magisch wapen. Enkel het konijn Rabbidrobin durfde tevoorschijn komen en hing bijtend aan de staart van de draak. Die lette echter niet op hem. Hij was veel te groot en had een harde huid waardoor hij de konijnenbeten nog niet eens voelde. Eén fractie van een seconde keken Mitchjol en de woeste draak elkaar aan. Maar dan begon de draak meteen vuur op Mitchjol af te vuren. Mitchjol dook weg en dacht: "Dan bestrijden we vuur met vuur!" Mitchjol schoot meteen een paar vuurballen af met zijn toverstaf. De draak zat nu in de lucht. Hij zwaaide zo hevig met zijn staart dat de arme Rabbidrobin wel 20 meter verder in het zand vloog. Hij had zich bezeerd maar het was niks ernstigs of zo. Het was immers maar zand. Rabbidrobin kwam wat dichter bij het gevecht en brabbelde wat onverstaanbaars naar de draak. "Braahbelbebraahwaah! Kawashamaniosa Bwaaaaaaaaaaah!" schold hij naar de draak. Initia kon het van achter de rots horen en besefte dat een konijn dat niet zomaar tegen iemand zei. Hoewel hij perfect konijns kon spreken, vertaalde hij het niet, een konijn zei dat niet zomaar. Dat was pure haat. Ondertussen ging het gevecht verder. De draak probeerde Mitchjol te doorboren met zijn vlijmscherpe staart, maar Mitchjol toverde zijn toverstaf even om in een brandend zwaard en hakte de staart van de draak eraf. Liters drakenbloed vloog eruit. Mitchjol zette een paar grote stappen achteruit want hij was er alergisch voor. Maar de draak leefde nog. Hij was nu woedend en vuurde een straal vuur nog groter als de breedte van een zaalvoetbalveld op hem af en raakte Mitchjols been nog. Hij schreeuwde uit en bleef op de grond liggen. Hij kon niet meer vechten, hij zou nu sterven. Hij zag de draak in slow motion op hem af komen, klaar om hem te verslinden. Net op het laatste moment sprong Mitchjol overeind en schoot een machtige vuurstraal op hem af. Als in een soort reflex, maar dan alsof iemand zijn lichaam bestuurde. de draak ontplofte. Honderden liters drakenbloed vlogen op Mitchjol en het terrein rond hem.

Mitchjol begon meteen hevig te hoesten. Het team kreeg hem er uiteindelijk nog levend uit. Het was moeilijk, maar ze hadden hem gered. "Gaat het?" Vroeg Sanoj. "Ja, het gaat wel weer..." kuchte Mitchjol. "Blijf jij maar de rest van de dag in de tent." besloot Gewooneenspartaan. "Je hebt het verdiend."

"Wat?! Zijn die idioten nu weer ontsnapt?!" brulde Rubinho tegen Kyraco. "Maarmaar..." "Niets te maren, jij hebt het al weer verpest, jij rot stuk ellende!" na een paar minuten hevige ruzie gooide Kyraco Rubinho van de trap af. "Arrogant kereltje!" siste ze.

Onze helden waren de woestijn nu bijna uit, enkele maanden later. Het was moeilijk geweest. Want ze hadden heel weinig voedsel en water. Af en toe kwamen ze wel eens voorbij een oase, die hen dan weer in leven hield. Iedereen was doodmoe. Gelukkig zagen ze daar in de verte bij het einde van de woestijn een dorpje. Daar kochten ze een grote voorraad voedsel. Geld hadden ze immers genoeg. De helden keken elkaar aan. Het was hen eindelijk gelukt! Ze waren levend uit de woestijn geraakt. Initia keek op de kaart. "Het is nu niet meer zo ver jongens! Over een maandje zijn we zeker bij het kasteel van de slechterik." Mitchjol keek met grote ogen naar de kaart. "Ik kan het niet geloven! Over een maand zie ik mijn geliefde eindelijk!" De heren besloten een weekje vakantie te nemen in het dorp. Ze hadden echter één groot probleem: Waar zouden ze moeten slapen?

Onze heren dachten na. Ze konden de tenten hier niet opzetten in het dorp, dan zouden ze zeker beroofd worden. Rabbidrobin zag opeens een vrouw voorbijlopen met chique oranje sandalen. Hij dacht dat het wortels waren, liep naar de vrouw toe en beet in haar voet. "Auw!" schreeuwde de vrouw. Nog voor ze meer kon zeggen verontschuldigde Initia zich: "Onze excuses mevrouw, ons konijn is nogal wild, en soms denkt hij niet na. "Geeft niet." antwoordde de vrouw. "Mag ik vragen wat jullie namen zijn?" vroeg ze nog. "Ik ben Mitchjol, dat zijn Initia, Gewooneenspartaan en Sanoj." Rabbid gromde even. "O ja, dat is ons konijn Rabbidrobin." voegde Mitchjol eraan toe. "Maar, maar... Dan zijn jullie de helden die prins Janiculus gaan redden! Het is me een eer jullie te ontmoeten. Mijn naam is Cynthia, maar iedereen noemt me Dutchgirl. Jullie mogen bij mij overnachten als jullie willen." Dat aanbod nemen we aan, antwoordde Sanoj. Ze volgden Dutchgirl naar haar huis en Gewooneenspartaan keek vol verliefdheid naar haar gezicht en haar blonde haren. Het zou niet lang duren voordat iedereen het wist. Een Spartaan die verliefd is, hij zou misschien wel een kans maken.

Wij willen nog een deel!

(Ik toch :p)
 

DeletedUser

Gast
De legende van Alka-Bras

Deel XXIX

Deel XXX
Het werd snel donker. In het dorpje in de jungle maakte de bewoners een vuurtje aan, onder een kap die, zodra er alarm was, gedoofd kon worden. Dan verdween het hele dorp in duisternis en was het onvindbaar voor men die er niet van af wist. Om het vuur gingen Ramin, Vahu en Arash zitten met nog wat andere inwoners. Arash was razend benieuwd naar de verhalen van Ramin en vroeg hem de kleren van het lijf. Ramin, die niet zo ervaren was met het vertellen van verhalen, begon al mompelend een warrig verhaal te vertellen over zijn reis. Toen hij bij het gedeelte over de Zuidpool kwam, onderbrak Vahu hem: ,,Het kristal van Adfectus," herhaalde de stevige man de woorden van Ramins verhaal, ,,Dat is een hele tijd geleden." Ramin keek Vahu verbaasd aan: ,,Jij wist daarvan?" vroeg hij, ,,Ik dacht dat dat kristal alleen bekend was in het paleis van Palatii."
,,Het is inderdaad heel geheim gebleven," lachte Vahu, ,,Maar niet alleen de stad in de Zuidpool zelf wist er alleen van."
,,Hoe weet jij dan van het bestaan?"
,,Waar denk je dat het kristal vandaan komt?" Vahu begon daarop een oude legende te vertellen: ,,Lang, heel lang geleden was er een mijnwerker hier in de jungle van Machairi," vertelde Vahu met een doordringende stem, ,,Het was een wees en was als slaaf verkocht om dag en nacht in de mijn te werken. Hij had geen huis, werd ondervoed en continue geschopt en geslagen door zijn bazen. Hij vond edelsteen na edelsteen en liep met zijn vondsten ver voor zijn collega's. Maar alsnog werd hij mishandeld," Er viel een kleine stilte. Vahu keek glunderend om zich heen. Degenen die bij hem zaten rond het vuur hingen aan zijn lip en wachtten in spanning af hoe het verhaal verder ging, ,,Op een dag hakte de jongen in alle woede zo hard, zo krachtig en met zoveel doorzettingsvermogen een gang in de mijn dat hij in een totaal nieuw gedeelte terecht kwam. Hij keek zijn ogen uit naar de nieuwe grot die voor zijn ogen zijn schoonheid toonde. Overal in de rotswand zaten enorme kristallen die schitterde en zelf licht gaven. Het was er warm binnen en de jongen voelde dat deze plek bijzonder was," Vahu nam weer even tijd om op adem te komen. In de stilte die toen viel begon Ramin na te denken. Hij snapte waar het verhaal heen zou gaan en wachtte tot de reus verder ging met vertellen: ,,Het viel de jongen op dat de kristallen van kleur veranderde en kreeg gelijk een band ermee. Hij wist nog niet goed wat hij ermee moest en besloot deze ruimte geheim te houden. Hij bakende de grot af door er stenen voor te leggen en verliet de mijn. De dagen erop keerde hij telkens terug naar de bijzondere edelstenen. Hij leerde ermee communiceren. Want zodra hij blij was, kleurde de grot groen door de kristallen die van kleur veranderde. En als hij bang was werd de grot blauw. Zo leerde hij steeds meer emoties kennen die de edelstenen vertegenwoordigden,"
,,Dus dit waren kristallen van Adfectus?" vroeg Ramin, nadat er weer een kleine stilte viel. Vahu knikte: ,,Uiteindelijk bleef er maar één kristal over. Want volgens de legende waren de kristallen de jongen bevriend met elkaar geraakt. En op een dag, toen de bazen van de jongen erg boos op het waren omdat hij nauwelijks meer waardevolle stenen uit de mijn haalde, rende de jongen boos naar zijn geheime plek. En daar waren de kristallen nog nooit zo rood geworden. De jongen schrok ervan en boosheid ebde weg voor een emotie van verbazing, maar de kristallen bleven bloedrood. Plotseling hoorde de jongen een stem in zijn hoofd: "Maak dat je wegkomt," sprak de stem, "Ren de jungle in en kijk nooit om," Nog nooit eerder had Adfectus tot de jongen gesproken. Vervolgens liet die een edelsteen los uit de wand. De stem vertelde de jongen dat hij deze kristal mee moest nemen. Afvragend wat Adfectus van plan was, gehoorzaamde hij en zette het op een lopen. Toen hij bijna uit de mijn was werd hij aangehouden door een wachter. Die wilde hem niet doorlaten, maar op dat moment begon de grond te schudden en de mijn te trillen. Een rotsblok viel plotseling neer en verpletterde de wachter, waarop de jongen door kon lopen. De mijn begon begon steeds heviger te trillen. Toen de jongen de jungle in was verdwenen stortte de mijn uiteindelijk helemaal in. Er waren niet veel overlevenden. En degenen die het overleefd hadden, waren achtergebleven in een verwoest dorpje, terwijl de jongen ongedeerd de jungle in was gekomen. Met het kristal in handen vluchtte hij weg naar een plek om dit machtige voorwerp veilig te stellen. Hij liep zuidwaarts en kwam uiteindelijk bij de Zuidpool. Hier kon hij het kristal waarborgen en richtte een orde van priesters op om het kristal te koesteren. En sindsdien is het kristal altijd in de Zuidpool gebleven, eeuwenlang," Vahu was bijna klaar met vertellen. De spanningsboog in het verhaal kwam tot zijn einde, maar het laatste wat het stamhoofd vertelde interesseerde Ramin nog het meest: ,,De jongen die de orde van de priesters had opgericht kreeg in de eeuwen een stamboom met allemaal priesters. Uiteindelijk trouwde zijn nageslacht met de huidige koning van de Zuidpool." Natuurlijk! Dit ging over de moeder van Jaä, snapte Ramin. Ze had hem al verteld dat haar relatie verbonden was met het kristal. Dat kwam dus door haar voorvaders.

Diezelfde nacht zaten de gevluchte dorpelingen duf rond het vuur. Al nadenkend over dit verhaal liep de groep stilletjes één voor één uit elkaar. Ook Ramin vond het tijd worden om te gaan slapen. Hij besefte bij het weglopen dat hij helemaal niet had verteld dat het kristal vernietigd was en de krachten van Adfectus nu in een magisch zwaard zitten. Ramin had er niet veel behoefte aan zijn verhaal af te maken en zocht zijn toegewezen hangmat op die tussen twee bomen was vastgeknoopt. Nadat hij eerder vroeg waarom ze allemaal in hangmatten sliepen, kreeg hij het antwoord te horen dat en 's nachts dieren op de grond rondkruipen die je liever in je bed tegen wilt komen. Om het hangmat hing ook een net, om muggen tegen de houden en er was een dakje boven gemaakt voor tegen de regen. Voor een geheim dorp zag het er allemaal best goed uit. Ramin kon dan ook goed slapen en werd de volgende morgen uitgerust wakker. Hij wist nog niet goed wat hij vandaag zou doen. Want hij had nog niks voorbereid om vandaag verder te gaan. Hij had nog helemaal niks voorbereid.
Ramin nam plaats aan de banken rond het na-smeulende vuur. Daar zag hij een dorpeling zitten. Ramin ging naast hem zitten en begroette hem. Maar hij zei niks terug. Iemand is hier chagrijnig, dacht Ramin. Maar hij ging er verder niet op in. Hij keek naar het vuur en zag dat de man een stuk brood aan het roosteren was. Het was bijna aangebrand. ,,Mag ik een stukje?" vroeg Ramin en wees naar het brood. De man reageerde weer niet. Nu had Ramin er genoeg van en draaide zich tot de man: ,,Heb je je tong verloren?" Hij keek de man aan. Zijn ogen staarden naar niks. Zijn gezicht was bleek. Ramin keek verbaasd en raakte de man aan. Die viel bewegingloos op de grond. Ramin schrok ervan en zag dat er een plas bloed op de grond verscheen. Wat was hier aan de hand?! Ramin stond op en hoorde plotseling het gefluit van een pijl die werd afgeschoten. Razendsnel draaide Ramin weg en ontweek de pijl die naar hem werd afgeschoten. Hij keek achter zich en zag een boogschutter in de boom zitten. Maar voor Ramin het dorp kon waarschuwen, stormden soldaten het dorp binnen. Ramin greep zijn zwaarden en ging wilde de confrontatie aangaan, maar Vahu kwam ertussen. Met een knuppel sloeg hij om zich heen en riep tegen Ramin: ,,Maak dat je wegkomt!" Ramin gaf er geen gehoor aan en wilde vechten, maar hij werd bij zijn hand gegrepen. Het was Arash, die Ramin doordringend aankeek. Ramin zuchtte. Waarom kreeg hij toch het gevoel keer op keer zijn helpers in de steek te laten?

Het tweetal rende door de ongerepte jungle. Ze hadden helemaal niks bij zich. De reistas van Ramin lag nog in het dorp en zijn paard Siamak stond nog in het oorspronkelijke dorp. Maar een weg terug was er niet. Ze moesten blijven rennen wilden ze hun achtervolgers op een afstand houden. Ramin had geen idee waar ze naartoe gingen en volgde Arash, die daarentegen de omgeving goed kende. Voor Ramin bleef het één grote wildernis waar alles op elkaar leek. Het enige wat hem opviel was het donderende geluid dat steeds luider werd. Toen ze bij een rivier aankwamen haalde Arash een kano tevoorschijn die verborgen lag onder de wortels van een boom die aan het water stond. Arash gaf Ramin een peddel en stapte in, gevolgd door de oud-god. Er stond een behoorlijke stroming. Gelukkig hoefde ze niet tegen de stroming in te varen en na een tijdje snapte Ramin het geluid dat hij hoorde: Voor hem leek de rivier op te houden, maar stortte in werkelijkheid tientallen meters naar beneden. ,,Houd je goed vast," lachte Arash, ,,Dit wordt een wild ritje." De kano ging steeds sneller. Arash en Ramin peddelden zo hard mogelijk om niet tegen de rotsen aan te komen. ,,Links meer kracht zetten!" riep Arash en hield zelf rechts in, waardoor ze naar rechts draaide en de rots links van hun ontweken. Zo ging het een aantal minuten verder, totdat ze heelhuids door de waterval heen waren gekomen. De stroming van het water was bijna weg en het tweetal kon rustig verder varen.

Deel XXXI
 
Laatst bewerkt door een moderator:

DeletedUser

Gast
De legende van Alka-Bras

Deel XXX

Deel XXXI
De ruis van het vallende water was nog zachtjes te horen. Vogels in alle soorten en maten zongen hun lied waar apen vakkundig doorheen kresen. En door deze wildernis liep een rustig, kronkelend riviertje, die bevaren werd door een tweepersoons kano. ,,Volgens mij hebben we ze nu wel afgeschud," zei Ramin die in de kano zat. Hij keek naar achteren en zag het bergachtige landschap waar het water afdonderde in de horizon verdwijnen, terwijl voor Ramin nieuwe bergen vormde. Ramin draaide zich weer om en keek naar Arash, die voor hem in de kano zat. Een ogenblik later Arash bevel te stoppen en naar land te gaan. Behendig maakte Arash de boot vast aan een boom aan de oever en liep naar een heuvelwand, gelegen aan de rivier. Daar haalde hij een verstopt pakketje tevoorschijn. ,,Voedsel en geld," legde Arash kort uit. Ramin keek ernaar. Hij begon zich nu pas te realiseren dat het dorp waarschijnlijk die kano en deze route allang had uitgewerkt als vluchtroute, voor wanneer er een noodgeval was. En aan de staat van de verpakking van het pakketje te zien was deze al een tijd niet gebruikt. Zouden de inwoners ook voorbereid zijn op de komst van Ramin? Hij wist het niet, maar vroeg er ook niet naar aan Arash. Hij bekeek de inhoud van het achtergelaten materiaal. Tot teleurstelling van Ramin bestond het voedsel uit gedroogd vlees. Maar de grote som geld dat erbij was verpakt maakte veel weer goed. ,,Waar gaan we nu naartoe?" vroeg Ramin.
,,Wat denk je?" antwoordde Arash, ,,We gaan naar Tuncatis." Emotieloos keek Ramin naar Arash, maar in zijn hoofd spookte allerlei gedachten rond. Arash was eerst het ventje dat op een kinderachtige manier Ramin om aandacht vroeg. Nu was het een dappere vriend van Ramin die hem zou begeleiden naar de gevaarlijkste plek ter wereld. En een andere gedachtegang die door zijn hoofd zoefde was dat ze blijkbaar toch een plan hadden uitgezet. ,,Wanneer hebben jullie dit voorbereid?" vroeg Ramin verbaasd.
,,Afgelopen nacht," vertelde Arash, ,,We waren van plan om jou te met tien man escorteren naar Tuncatis, maar toen we vanochtend werden aangevallen had Vahu gezegd dat ik alleen jou moest begeleiden. De rest was nodig in het dorp." Ramin knikte. Zonder verder wat te zeggen, stapten ze in de kano om verder te varen.

In de verte verscheen rook boven de bergen. ,,Verderop ligt een dorp," zei Arash, ,,Ook dat dorp is veroverd door Alka-Bras en ze zullen wel op de hoogte zijn van jouw aanwezigheid. Toch moeten we naar het dorp om verder door de rivier te kunnen komen. Want die hebben ze afgesloten met een poort." Ramin dacht na. Hoe konden ze hier zonder problemen langs komen? Vermomming hadden ze niet en de kano was te klein om zich in te verstoppen. Maar Arash bedacht het plan waarbij Ramin nu uit de kan ging en de jungle in liep, terwijl Arash tol betaalde om door de rivier te kunnen komen. Nadat hij de poort door was, stopte hij ergens om Ramin weer in de kano te laten. ,,Klinkt goed," stemde Ramin in met het plan. Hij stapte de kano uit en verdween in de jungle. Arash vaarde in zijn eentje verder en kwam enkele minuten later aan bij de poort. Hem werd een halt geroepen waarna er twee soldaten de boot inspecteerde. Arash bood de opzichter het bedrag voor de toegang aan. Maar die kneep zijn ogen tot spleetjes. ,,Waar ga jij naartoe?" vroeg de man met een zware stem.
,,Naar Vasmine," zei Arash. Dit was de stad die ten noorden van Mahairi lag en gevestigd was aan de oceaan tussen dit continent en Tuncatis. In feite loog hij dus niet.
,,En wat ga je daar doen?"
,,Op bezoek bij familie?"
,,Waarom zit je in een kano voor twee personen?" ging de opzichter verder met zijn overhoring, ,,Ga je in je eentje op bezoek bij familie?"
,,Dat was de enige kano die we nog hadden, meneer. Mijn broer is achtergebleven omdat hij ziek was." Arash slikte. Hij was niet voorbereid op deze vragen. Hij vond zelf dat het vrij goed ging, maar de opzichter keek er niet vrolijker op.
,,Waarom heb je dan twee peddels bij je?" Arash keek geschrokken naar achteren. Ramin had inderdaad zijn peddel laten liggen in de boot.
,,Dat is voor op de terugweg," verzon Arash na een kleine stilte om na te denken, ,,Dan gaat mijn neef mee."
,,Waarom koop je daar dan geen peddels?"
,,Dat vinden wij zonde." Er viel een ongemakkelijke stilte, waarna de man uiteindelijk zei: ,,Open de poort." Arash slaakte een zucht van opluchting en kon doorvaren. Aan de andere kant zag hij nog geen spoor van Ramin, maar na enige tijd de rivier te hebben gevolgd, sprong Ramin vanuit het niets in de boot. Arash schrok en keek naar Ramin. ,,Waarom duurde dat zo lang?" vroeg Ramin, waarop Arash boos antwoordde: ,,Omdat jij je peddels had laten liggen!"

De zon was al onder tegen de tijd het duo de stad Vasmine op het oog kregen. In tussentijd had Ramin zich vermomd door zijn gezicht glad te snijden met zijn zwaard en zijn haar in een staartje naar achteren te doen, met een afgescheurde reep van de verpakking van het pakketje. ,,Je ziet eruit als een nieuw mens!" had Arash bij de metamorfose gelachen. Het was eerder uitlachen, maar het deed Ramin niks. Intussen had hij al gemerkt hoe snel zijn baard groeide in de normale wereld. Zo kwamen ze zonder problemen aan in de havenstad. In tegenstelling tot het jungledorpje gelegen aan die goudmijn zag het er hier allemaal best vrolijk uit. Deze stad werd blijkbaar niet uitgebuit. Niet zo verwonderlijk eigenlijk, aangezien dit een belangrijke stad was voor het contact tussen Tuncatis. Na op zoek te zijn gegaan voor een overnachtingsplek zag Ramin een enorm standbeeld van de koning van Alka-Bras op het centrale plein staan. Een koude rilling liep over de rug van Ramin. Hij had intussen een behoorlijke hekel aan deze man gekregen. Maar er was nog iets wat Ramin voelde. Iets dat hij niet kon omschrijven.
Na een kamer in een herberg te hebben gedeeld waren Arash en Ramin uitgerust op pad gegaan. Ze gingen op zoek naar een geschikte schip om de oversteek mee te kunnen maken, maar daarvoor moesten ze eerst hun kano kwijt raken. Gelukkig was dat niet zo moeilijk in zo'n bruisende havenstad, waar een overschot aan boten niet bestond. En een schip vinden die pasagiers aannam om die in Tuncatis af te zetten was ook niet een opgave wanneer Arash liet zien wat hij te bieden had. ,,Prima, jullie kunnen gelijk mee," zei de kapitein, ,,We vertrekken over een ongeveer een uur." Ramin knikte. Terwijl hij en Arash een slaapplek opzochten, was hij blij over het feit dat hij binnen 8 dagen in Tuncatis zou zijn. Maar misschien was blij zijn niet helemaal aan de orde. Want wat stond hem daar nou eigenlijk te wachten?
 

DeletedUser21204

Gast
6 - Zacky​

'Zacky!' Haar schreeuw weergalmde door de nog lege straten van hun geboortedorp. De stad was donker, al probeerde de opkomende zon zich tussen alle spleten tussen de huizen in toch te laten zien. Het was een koude morgen, en het was nog stil in de normaal zo drukke straten. De stilte werd ruw onderbroken door een handvol soldaten, die zich met veel kabaal een weg probeerden te maken naar een bepaalde voordeur. Daar aangekomen bonsden ze luid op de deur totdat er gestommel op de trappen te horen was, en het kleine luikje in de bovenkant van de deur openging. Een slaperig oog gluurde naar buiten, zich afvragend welke gek er op dit uur zo'n herrie moet maken, en dat nog wel voor haar voordeur. Toen ze de officiele uniformen zag - of zou het gekomen zijn door de lange lansen die ze bij zich droegen? - opende ze snel de voordeur en mompelde een verontschuldigend geluidje voor het feit dat het niet zo snel was gegaan. Toen herkende ze haar man tussen het groepje soldaten. Ze vloog hem om de hals en kuste hem, weinig aandacht aan de andere soldaten schenkend. Één moment liet de soldaat zich gaan, maar niet veel later kuchte hij een keer kort en duwde haar voorzichtig van zich af. Een welbekend gebaar dat stond voor "niet hier, niet nu". De soldaten kwamen meteen ter zake, en hadden overduidelijk hun diploma's "tact" en "hoe-breng-ik-slecht-nieuws" nog niet binnen. Met één duidelijke, helder geformuleerde zin zetten ze het hele leven van de inwoners van het rijtjeshuis op zijn kop. 'Wij zijn gestuurd uw zoon Zacky mee te nemen.' De ogen van de vrouw werden groot, en ze keek de soldaten vol vragen aan, wachtend op toelichting. 'Het is de tijd van het jaar, mevrouw. Uw zoon zal ingezet worden voor de veiligheid van elke burger hier. Zijn dood zal eervol zijn.' Er klonken voetstappen die snel de trap op renden, een deur werd hard dichtgegooid. Zacky, die al die tijd onderaan de trap waar ze hem net niet konden zien had staan luisteren, was snel weggevlucht. De vrouw keek haar man aan, zoekend naar ondersteuning, verwijtend. De tranen liepen langzaam over haar wangen. Maar er zou geen hulp van deze kant komen; de neuzen van zijn schoenen leken zijn volledige aandacht opgeëist te hebben. 'Zeg dan wat! Zeg er wat van!' Zijn blik was afgewend, hij kon de tranen die nu steeds sneller over de wangen van zijn vrouw liepen niet aanzien. 'Jij staat hier achter? Maar.. Dat kan niet.. Je kan niet.. Nee..' De vrouw zag er verslagen uit, al haar hoop in één keer verdwenen. 'Ik geef u tien minuten om afscheid te nemen, daarna zullen wij hem meenemen. Geef hem geen voorwerpen mee waardoor hij het zou kunnen overleven. Zijn lot zal volledig in de handen van de goden liggen,' sprak een van de soldaten, waarna een ander er grinnikend aan toe voegde: 'In andere woorden, uw zoon zal voer voor hem zijn, en nutteloze voorwerpen gaan daar geen verandering in brengen.' Dit resulteerde in een vrouw die de trap op vluchtte naar haar zoon, terwijl haar zachte snikken in huilen overging. Daar aangekomen trof ze haar zoon op zijn bed aan, starend uit het raam. 'Ik zal ze nooit meer kunnen zien..' klonk zijn hese stem, al wat zwaar door de leeftijd, en met een holle klank. Die zin omvatte alles, vond Zacky. Hij zou nooit meer vanuit het raam van de kamer die nu al zeventien jaren zijn slaapkamer was de sterrenhemel kunnen zien, hij zou er nooit meer 's ochtends vroeg de zon kunnen zien opkomen, of 's avonds laat de oranje gloed van de ondergaande zon kunnen zien. Hij zou nooit meer de vonken van het verhitte ijzer kunnen zien af slaan, als hij 's ochtends al vroeg de smid hielp bij zijn werk om wat geld voor zijn moeder te verdienen. Ze hadden het namelijk niet breed; omdat zijn vader soldaat was, was hij voor de helft van de tijd werkeloos. Ja, de tijden dat hij werkeloos was, dat waren zeker geen goede tijden. Al die keren dat hij naar de bar ging, en midden in de nacht terugkwam, straalbezopen. Of nog erger, de keren dat hij helemaal niet terugkwam. Hij zei zijn vrouw dan altijd dat hij bij vrienden was blijven slapen, maar Zacky wist wel beter. En het verbaasde hem dat zijn moeder dat niet zag, of wou ze het niet zien? Verblind door liefde, noemde iedereen zoiets. Nou, het zou hem niet overkomen. Hij zou altijd de waarheid zien boven wat hij verkoos te zien bij degene die hij liefhad. Nu had hij er weinig meer aan, dat voornemen. Doden konden niet liefhebben. Het enige wat er nog aan liefde zou kunnen zijn is de verbinding tussen zijn bloed en de stenen grond, voorbestemd om daar te blijven tot in de eeuwigheid. Want dat was zijn toekomst, besefte hij. En dat binnen enkele uren.
Zijn pogingen sterk te blijven voor zijn moeder mislukten, en huilend stortte hij zich in haar armen, om voor één laatste keer haar warmte, haar veiligheid om zich heen te voelen. Beiden spraken ze niet. De stilte die er ontstond was een comfortabele stilte, een waarin je beide weet dat er niks meer te zeggen valt, maar elkaar toch gerust wil stellen met je aanwezigheid, in plaats van een ongemakkelijke. Druppels zout water belandden op de schouder van Zacky en die van zijn moeder.
Op de trap klonk het doffe geluid van zware soldatenlaarzen op het hout. Een soldaat klopte beleefd tweemaal op de deur, alvorens de deur op een kiertje open te doen om te melden dat de tien minuten voorbij waren. Zacky raapte zichzelf weer bijeen, en volgde de soldaat naar buiten. Zijn vader was al verdwenen. 'De lafaard,' hoorde hij zijn moeder mompelen. De soldaten grepen hem hardhandig vast toen hij op de straat stond, waarop Zacky protesteerde: 'Ik kom heus wel mee, en kan prima zelf lopen.' Dit leverde hem alweer een grinnik op. 'Dat zeggen ze allemaal.' 'Ons schip ligt in de haven, aan het einde van de straat,' vervolgde een andere soldaat. 'Ik weet de haven op mijn thuiseiland te vinden,' gromde Zacky. De soldaten begonnen te lopen, zijn laatste woorden negerend.
'Zacky!' Haar schreeuw weergalmde door de nog lege straten van hun geboortedorp. Hij hoorde de wanhoop in haar stem. Toen sloeg de paniek toe. Hij draaide zich om, probeerde naar zijn moeder toe te rennen. Deze rende op haar beurt naar haar zoon, tranen stroomden over de wangen van beiden. De greep van de soldaten belette de vrij sterke Zacky niet om zijn armen nog eenmaal om zijn moeder heen te slaan. Hij begroef zijn gezicht in haar hals, bang om los te laten.
Dat was het moment dat een meisje met lange, lichtbruine haren kwam aangerend. Kennelijk had ze een hoop kabaal op de straat gehoord en had dat haar gewekt, ze woonde immers maar een paar straten verder. Zacky liet zijn moeder los, en rende op het meisje af. De soldaten hadden ondertussen begrepen dat het nog even ging duren voordat ze Zacky mee konden nemen. Ze leken dit toch te begrijpen, misschien dat het zien van zoveel liefde een klein stukje in hun harten van ijs had ontdooid. Het meisje stortte zich in Zacky's armen en niet veel later waren ze verstrikt in een lange, innige kus, ietwat zout door tranen. Het meisje trok zich terug en ging met haar vingers in een zakje op haar borst. Ze haalde er een lederen touwtje uit, met onderaan een hangertje. Het was van een glanzend metaal gemaakt, waarschijnlijk geen zilver, daar waren ze te arm voor, en je kon het openklappen. Er zat een tekening van haarzelf in, gemaakt door een professionele tekenaar toen zij samen op de markt waren afgelopen zomer. Ze ging op haar tenen staan, en hing het om zijn nek. 'Vergeet me niet...' Dat waren haar laatste woorden, waarna ze zich snikkend nog een laatste keer in zijn armen nestelde. 'Ooit zullen wij weer samen zijn. Is het niet in dit leven, dan in het volgende.' Met deze woorden drukte Zacky nog een tedere kus op haar lippen, draaide zich om, en gaf zijn moeder ook nog snel een kus op haar wang. Toen ging hij met de soldaten mee. Hij keek niet achterom. Hij kon het niet aanzien, de tranen van zijn moeder en geliefde. En dus liep hij de lange straat af, zijn ogen stug op de zee gericht, die aan de horizon te zien was.


Met een schok schoot Zacky overeind in zijn bed. Zijn dekentje lag naast de matras, en het zweet stond op zijn voorhoofd. Hij trilde over zijn hele lichaam. Plots verscheen het hoofd van Sanoj naast hem. Hij klonk heel bezorgd toen hij vroeg of alles wel in orde was. 'Je schreeuwde in je slaap. Ik hoorde je naar je moeder roepen, en nog een andere naam schreeuwen, die ik niet herken. En je herhaalde steeds het woordje "nee".' Zacky kwam even op adem. 'Weer die droom. Ik heb hem al sinds ik hier ben.' 'Wil je erover praten?' vroeg Sanoj vriendelijk. Meteen schudde Zacky zijn hoofd. 'Negeer het maar gewoon, ik zal proberen je niet te vaak wakker te maken.' Met deze woorden draaide Zacky zich weer om, in de hoop nog wat te kunnen slapen.
 

DeletedUser16774

Gast
Wat als Rabbid weg is uit de konijnenburcht?

Rabbidrobin was weg. Hij ging op een grote vakantie. De konijntjes waren alleen. Rabbidrobin was helaas dronken toen hij een tijdelijke leider aanduidde, het mollige konijntje Kaboem was nu hun leider. In het begin ging het zelfs al fout...

"Adviseur Mitchjol, kom eens hier!" riep Kaboem. "Wat is er heer pluisje?" vroeg Mitchjol meteen. "Noem me niet zo, Mitch. Ik wil een feest, breng alle wortels en al het wortelsap hierheen!" Even later stonden er grote kratten met wortelsap en alle wortels voor Kaboems neus. Meteen leek het alsof zijn tanden begonnen te groeien. Hij begon te vreten en te zuipen. Na zes uur was heel de voorraad leeg. Het klein sneeuwwit met bruin konijntje Initia stormde de deur binnen zonder kloppen. "Heer! Dit kunt u niet maken! Nu hebben we niets meer te eten en zullen wij sterven!" Kaboem, die nu zo mollig was als een atoombom antwoordde met zware stem: "Maak dat je wegkomt, pluizerd! Ik, en alleen ik ben hier de leider! Als ik zeg dat ik alles wil opeten dan doe ik dat!" Meteen kreeg Initia een paar zweepslagen terwijl hij zich uit de voeten probeerde te maken.

Dagen gingen voorbij. De konijntjes hadden honger, veel honger. Ze mochten echter niet opzoek gaan naar eten, omdat Kaboem maar niet genoeg slaafjes kon hebben. Uiteindelijk kreeg Kaboem zelf ook honger. "Mitchjol, breng mij Kyraco!" zei hij. Kyraco was op één na het molligste konijntje van de konijnenburcht, ze had een lichtbruine vacht. Hoewel Kyraco toch zo dik was, was ze alles behalve lui. Ze werkte zelfs als een van de beste atleten van de wereld. "Hier is ze, heer!" zei Mitchjol terwijl ze met Kyraco binnenkwam."Mooi, stop haar maar in die oven." beval Kaboem. "Wat zei u?!" vroeg Mitchjol die dacht dat hij het niet goed verstaan had. "Je hoorde me best! Vooruit, stop haar in die oven!" beval Kaboem nu ernstiger. Mitchjol wist dat er niets anders opzat dan Kyraco in de oven te duwen. Kyraco stribbelde hevig tegen maar Mitchjol was helaas sterker dan haar. Ze werd in de oven geduwd en Mitchjol zette de oven aan. "Het spijt me, Kyraco." snikte Mitchjol zachtjes voordat hij de oven aanzette. Wat Kaboem daarna met Kyraco deed was gruwelijk. Ze werd gewoon opgegeten! Kotsend rende Mitchjol naar buiten die het niet meer kon aanzien. Nu was Kaboem helemaal gek geworden!

Het gerucht verspreidde zich als een lopend vuurtje. Fireas, die het uiteindelijk ook hoorde was nog meer geschokt al de rest. Kyraco was immers zijn vriendinnetje. Hij snikte in tranen om zijn verloren verloofde. Hij herinnerde zich nog goed hoe vaak ze aan elkaar geroken hadden. Hij besloot dat het zo niet verder kon gaan en trapte de deur van de kamer van Kaboem in. Hij begon met hem te vechten tot bloedens toe. Kaboem had immer soldaten genoeg die in ruil voor veel geld voor hem vochten. Fireas werd verslagen en later opgegeten door Kaboem. Voortaan werden er steeds meer en meer konijnen vermoord.

Er heerste honger in de konijnenburcht. Niemand kreeg te eten, op de paar bedorven wortels na die sommige konijntjes konden smokkelen. Vele stierven dan ook. Kaboem echter, werd nog wreder. Hij had al lang een oogje op het klein konijntje Nikitirana, de echtgenote van Rabbidrobin. Nikitirana was het witste konijntje van alle konijnen. Kaboem had nooit de kans gezien om haar te ontvoeren toen Rabbidrobin er was. Nu greep hij zijn kans. Hij liet Nikitirana ontvoeren terwijl ze aan het douchen was. Ze lieten haar zelf haar kleren niet aandoen! Zo werd ze met gruwelijke wijze naar Kaboem gebracht en werd gedwongen om zijn nieuwe vriendinnetje te worden.

De burcht was nu zo fel verzwakt dat Rayman en Globox de kans zagen om ze te heroveren. Omdat de nog overgebleven konijntjes zo uitgehongerd waren konden ze amper weerstand bieden tegen Rayman, Globox en hun leger teensies. Zo werden alle konijntjes gedood die niet konden ontsnappen en werd de burcht in brand gestoken.

Een maand later kwam Rabbidrobin met het konijnenschip terug naar de burcht. Hij zag nu pas hoe het eraan toe was gegaan en schrok zich zo hard dat hij een paar minuten buiten westen was. Niemand was er nog behalve de konijnen die hij meegenomen had op reis. Gelukkig zag hij toch nog het sneeuwwitte konijntje Nikitirana kruipen tot hier. Ze was na een uitgebreid plan toch nog ontsnapt uit Kaboems klauwen. Ze had geluk en had onderweg wat gras tegengekomen. Snikkend vertelde ze alles aan Rabbidrobin en hij besloot om de konijntjes terug te zoeken.

Het duurde drie jaar voordat alle schade hersteld was. Kaboem was gevangengenomen, de konijntjes hadden een grote worteltuin gevonden waardoor ze nog konden overleven. Rabbidrobin wist nu dat hij de konijnen nooit meer alleen mocht laten.
 

Genius0615

Erinys
De legende van Alka-Bras

Deel XXX

Deel XXXI
De ruis van het vallende water was nog zachtjes te horen. Vogels in alle soorten en maten zongen hun lied waar apen vakkundig doorheen kresen. En door deze wildernis liep een rustig, kronkelend riviertje, die bevaren werd door een tweepersoons kano. ,,Volgens mij hebben we ze nu wel afgeschud," zei Ramin die in de kano zat. Hij keek naar achteren en zag het bergachtige landschap waar het water afdonderde in de horizon verdwijnen, terwijl voor Ramin nieuwe bergen vormde. Ramin draaide zich weer om en keek naar Arash, die voor hem in de kano zat. Een ogenblik later Arash bevel te stoppen en naar land te gaan. Behendig maakte Arash de boot vast aan een boom aan de oever en liep naar een heuvelwand, gelegen aan de rivier. Daar haalde hij een verstopt pakketje tevoorschijn. ,,Voedsel en geld," legde Arash kort uit. Ramin keek ernaar. Hij begon zich nu pas te realiseren dat het dorp waarschijnlijk die kano en deze route allang had uitgewerkt als vluchtroute, voor wanneer er een noodgeval was. En aan de staat van de verpakking van het pakketje te zien was deze al een tijd niet gebruikt. Zouden de inwoners ook voorbereid zijn op de komst van Ramin? Hij wist het niet, maar vroeg er ook niet naar aan Arash. Hij bekeek de inhoud van het achtergelaten materiaal. Tot teleurstelling van Ramin bestond het voedsel uit gedroogd vlees. Maar de grote som geld dat erbij was verpakt maakte veel weer goed. ,,Waar gaan we nu naartoe?" vroeg Ramin.
,,Wat denk je?" antwoordde Arash, ,,We gaan naar Tuncatis." Emotieloos keek Ramin naar Arash, maar in zijn hoofd spookte allerlei gedachten rond. Arash was eerst het ventje dat op een kinderachtige manier Ramin om aandacht vroeg. Nu was het een dappere vriend van Ramin die hem zou begeleiden naar de gevaarlijkste plek ter wereld. En een andere gedachtegang die door zijn hoofd zoefde was dat ze blijkbaar toch een plan hadden uitgezet. ,,Wanneer hebben jullie dit voorbereid?" vroeg Ramin verbaasd.
,,Afgelopen nacht," vertelde Arash, ,,We waren van plan om jou te met tien man escorteren naar Tuncatis, maar toen we vanochtend werden aangevallen had Vahu gezegd dat ik alleen jou moest begeleiden. De rest was nodig in het dorp." Ramin knikte. Zonder verder wat te zeggen, stapten ze in de kano om verder te varen.

In de verte verscheen rook boven de bergen. ,,Verderop ligt een dorp," zei Arash, ,,Ook dat dorp is veroverd door Alka-Bras en ze zullen wel op de hoogte zijn van jouw aanwezigheid. Toch moeten we naar het dorp om verder door de rivier te kunnen komen. Want die hebben ze afgesloten met een poort." Ramin dacht na. Hoe konden ze hier zonder problemen langs komen? Vermomming hadden ze niet en de kano was te klein om zich in te verstoppen. Maar Arash bedacht het plan waarbij Ramin nu uit de kan ging en de jungle in liep, terwijl Arash tol betaalde om door de rivier te kunnen komen. Nadat hij de poort door was, stopte hij ergens om Ramin weer in de kano te laten. ,,Klinkt goed," stemde Ramin in met het plan. Hij stapte de kano uit en verdween in de jungle. Arash vaarde in zijn eentje verder en kwam enkele minuten later aan bij de poort. Hem werd een halt geroepen waarna er twee soldaten de boot inspecteerde. Arash bood de opzichter het bedrag voor de toegang aan. Maar die kneep zijn ogen tot spleetjes. ,,Waar ga jij naartoe?" vroeg de man met een zware stem.
,,Naar Vasmine," zei Arash. Dit was de stad die ten noorden van Mahairi lag en gevestigd was aan de oceaan tussen dit continent en Tuncatis. In feite loog hij dus niet.
,,En wat ga je daar doen?"
,,Op bezoek bij familie?"
,,Waarom zit je in een kano voor twee personen?" ging de opzichter verder met zijn overhoring, ,,Ga je in je eentje op bezoek bij familie?"
,,Dat was de enige kano die we nog hadden, meneer. Mijn broer is achtergebleven omdat hij ziek was." Arash slikte. Hij was niet voorbereid op deze vragen. Hij vond zelf dat het vrij goed ging, maar de opzichter keek er niet vrolijker op.
,,Waarom heb je dan twee peddels bij je?" Arash keek geschrokken naar achteren. Ramin had inderdaad zijn peddel laten liggen in de boot.
,,Dat is voor op de terugweg," verzon Arash na een kleine stilte om na te denken, ,,Dan gaat mijn neef mee."
,,Waarom koop je daar dan geen peddels?"
,,Dat vinden wij zonde." Er viel een ongemakkelijke stilte, waarna de man uiteindelijk zei: ,,Open de poort." Arash slaakte een zucht van opluchting en kon doorvaren. Aan de andere kant zag hij nog geen spoor van Ramin, maar na enige tijd de rivier te hebben gevolgd, sprong Ramin vanuit het niets in de boot. Arash schrok en keek naar Ramin. ,,Waarom duurde dat zo lang?" vroeg Ramin, waarop Arash boos antwoordde: ,,Omdat jij je peddels had laten liggen!"

De zon was al onder tegen de tijd het duo de stad Vasmine op het oog kregen. In tussentijd had Ramin zich vermomd door zijn gezicht glad te snijden met zijn zwaard en zijn haar in een staartje naar achteren te doen, met een afgescheurde reep van de verpakking van het pakketje. ,,Je ziet eruit als een nieuw mens!" had Arash bij de metamorfose gelachen. Het was eerder uitlachen, maar het deed Ramin niks. Intussen had hij al gemerkt hoe snel zijn baard groeide in de normale wereld. Zo kwamen ze zonder problemen aan in de havenstad. In tegenstelling tot het jungledorpje gelegen aan die goudmijn zag het er hier allemaal best vrolijk uit. Deze stad werd blijkbaar niet uitgebuit. Niet zo verwonderlijk eigenlijk, aangezien dit een belangrijke stad was voor het contact tussen Tuncatis. Na op zoek te zijn gegaan voor een overnachtingsplek zag Ramin een enorm standbeeld van de koning van Alka-Bras op het centrale plein staan. Een koude rilling liep over de rug van Ramin. Hij had intussen een behoorlijke hekel aan deze man gekregen. Maar er was nog iets wat Ramin voelde. Iets dat hij niet kon omschrijven.
Na een kamer in een herberg te hebben gedeeld waren Arash en Ramin uitgerust op pad gegaan. Ze gingen op zoek naar een geschikte schip om de oversteek mee te kunnen maken, maar daarvoor moesten ze eerst hun kano kwijt raken. Gelukkig was dat niet zo moeilijk in zo'n bruisende havenstad, waar een overschot aan boten niet bestond. En een schip vinden die pasagiers aannam om die in Tuncatis af te zetten was ook niet een opgave wanneer Arash liet zien wat hij te bieden had. ,,Prima, jullie kunnen gelijk mee," zei de kapitein, ,,We vertrekken over een ongeveer een uur." Ramin knikte. Terwijl hij en Arash een slaapplek opzochten, was hij blij over het feit dat hij binnen 8 dagen in Tuncatis zou zijn. Maar misschien was blij zijn niet helemaal aan de orde. Want wat stond hem daar nou eigenlijk te wachten?

Bijna een maand later :O
 

DeletedUser16774

Gast
Goden van Alka-Bras: De ziekte van Melissa

Er was eens een meisje met de naam Melissa. Initius was goedgezind tegenover haar ouders, want toen ze geboren werd, was ze prachtig. Een wonderschoon kind was het! Zowel vanbinnen als vanbuiten. Blond gekruld haar en blauwe ogen had ze. Ze was ook erg slank. Zo liepen er weinig meisjes rond! Initius had haar immers veel schoonheid geschonken. Ze groeide in een gelukkig gezin op. Ze was erg gelukkig. In haar kleutertijd kon ze goed overeen met kinderen uit haar klas, zowel jongens als meisjes. Als Melissa lachte, dan lachte iedereen. Als Melissa huilde, huilde iedereen. Ze was al van jongs af aan er populair. Maar van liefde was er op die leeftijd nog geen sprake. Weet gewoon dat ze heel gelukkig en populair was op school in de kleuterklas. Dit veranderde niet in het eerste leerjaar op de basisschool. Ook in de verdere jaren niet, tot in het vierde leerjaar op de basisschool. Toen gebeurde er iets verschrikkelijks: Melissa werd ziek. Niet zomaar ziek, zoals wij wel eens een keertje de griep hebben in een school jaar, nee. Echt heel ziek. Wel duizend keer erger dan kanker was het. Melissa had steeds pijn, en zo vaak als jij naar de wc moet, zo vaak moest zij overgeven op dezelfde plek. Maar dat was nog lang niet het ergste. Het was enorm besmettelijk. Als je haar hand vastpakte of haar een knuffel gaf had je kans om ook zo ziek te worden. Zo begon haar trieste leven. Zoveel leed, zoveel pijn maar het ergste was nog dat niemand nog bij haar in de buurt kwam, of zelfs nog maar tegen haar praatte. Ze zat altijd alleen tijdens de lunch, ook op de speelplaats. Stiekem voelde iedereen wel iets voor haar, maar ze wilden niet ziek worden. Het was het niet waard. Niemand pestte haar, ze hadden nog steeds veel bewondering en respect voor haar. Maar wegens de ziekte durfde niemand bij haar in de buurt te blijven. Zo bleef haar leven maar verdergaan. Ze kwam midden in de pubertijd terecht, alleen. Tot ze uiteindelijk 14 jaar was en in het tweede middelbaar zat. Ze deed een slimme richting, iets met Latijn. Ze blonk in de meeste vakken uit, vooral talen. Alleen wiskunde had ze het moeilijk mee. "Vergelijkingen, bah!" zuchtte ze altijd. Zoals ik zei was ze altijd alleen, tot nu. Het was lente. De eerste lentedag! Melissa stond aan de rand van de speelplaats wat rond te hangen. De andere jongens en meisjes stonden zeker op afstand van honderd meter. Melissa probeerde nooit contact te maken, omdat zij ook begreep dat dat niet mocht en ze had ook respect voor hen. Het was ook geen pesten. Het kon gewoon niet anders. Plots kwam er een jongen maar hem toe. Het was Thomas. Thomas kon het goed vinden met de andere jongens, en was erg sociaal. Het was wel een stil type, maar hij was zeer geliefd. Hij zag er ook niet verkeerd uit. Donkerblond met bruine ogen had hij. Hij naderde Melissa. Hij kwam zo dichterbij dan iemand ooit had gedurfd. Melissa was helemaal sprakeloos. Thomas had een oogje op haar. Niet zoals ze aantrekkelijk was tegenover iedereen, maar veel meer dan dat. De 'ik-hou-van-je-en-wil-met-je-trouwen-verliefdheid'. Zo was het. Smoorverliefd. Maar Thomas vreesde voor zijn toekomst. Hij wist dat hij ook zo ziek zou worden als hij haar aanraakte. En het was onmogelijk een leven met haar te leiden zonder haar aan te raken, al geloofden ze in geen seks voor het huwelijk en zouden ze nooit trouwen. Onmogelijk. Maar Thomas was koppig, hij zette door. Het boeide hem niet dat hij zo vreselijk zou leiden, nee. Hij hield van haar, en dat was veel belangrijker. "Melissa", begon hij poeslief. Na heel wat rode wangetjes kwamen zijn woorden er uiteindelijk uit. "Weet je het zeker?" vroeg Roos. "Ik houd zielsveel van je, maar ik wil je deze ziekte niet aandoen." "Ik weet het. Maar het boeit me niet. Ik houd van je en dat is genoeg voor mij!" Roos glimlachte. Deze relatie zou voor eeuwig duren, dat wist ze. Ze ging naar Thomas toe, en Thomas naar haar. Ze pakten elkaar stevig vast, en zoenden. Zo'n zoen waarbij je elkaar bijna inslikt en vuurwerk hoort, bij manier van spreken. Iedereen zat te staren. Hoe? Wat had die jongen moed. Respect daarvoor. Hij had zijn hele gezondheid en sociaal leven opgegeven voor haar. Voor haar zoete glimlach. En zo zat Initius er ook naar te staren, terwijl hij af en toe een traantje wegpinkte. Ze bleven maar zoenen, tot uiteindelijk een leerkracht tegen alle leerlingen zei dat de les ging beginnen. Hand en hand liepen ze terug naar binnen. Thomas was nu ook erg ziek, en leed enorm. Initius kon het uiteindelijk niet langer aanzien dat hun liefde zoveel pijn met zich meebracht. Hij ging naar Flagèllum, de god van de gezondheid. Initius vertelde daar zijn verhaal, terwijl Flagèllum een traantje wegpinkte. "Ja," zei hij uiteindelijk "ik zal hen genezen!" En zo genazen Thomas en Melissa opeens. Ze glimlachten, en schreeuwden het uit van geluk. De klas applaudisseerde luid, zelfs de leerkracht. Nu waren zij een normaal koppel, zonder leed en met vrienden. Niemand die hen nog negeerde. Ze leefden nog lang en gelukkig.
 

RabbidRobin

Ex-Teamleider Forum
Quests: De Kronieken van Inostos

De Komst van de Mora

Het Jaar 487 na de stichting van Eria
De 15e dag na het Feest van Chianas


Dit was de dag dat het allemaal begon. De eerste schepen verschenen aan de horizon. De wachters in de torens dachten eerst dat ze aan het slapen waren. Er waren nog nooit schepen aangemeerd ten noorden van Inostros. Enkel schepen die van voorbij het Heilig Land kwamen zouden via die weg komen. En nog nooit was er iemand vanuit een andere streek via de zee hen komen bezoeken. Het begon bij een bootje, maar toch werd er alarm geslagen. Voor het eerst sinds het ontstaan van Inostros, ongeveer 350 lentes geleden, was dit nodig. En het zou niet de laatste keer zijn dat het nodig was de alarmbel te luidden. De elfen geraakten in paniek, een oefening was er nooit geweest. Was dit een oefening? Was er echt gevaar? Niemand wist het, iedereen liep in paniek door elkaar. De poorten naar de stad werden overspoeld door elfen die normaal rustig, kalm en welgemanierd waren. Er werd gevochten, iedereen wou zo snel mogelijk de stad in. Kinderen werden niet voorgelaten, zoals een normale elf altijd zou doen. Oudere elfen werden opzij geduwd, zwakkeren overlopen. In de stad zelf heerste ook een chaos. Voedsel werd ingeslagen, zwervers doken overal op, gevlucht zonder iets naar de veilige thuishaven. De wachters op de kantelen hadden hun handen vol aan de massa's die door de spanning met elkaar op de vuist lopen. Met de talloze branden en diefstallen. Ook al was het klare dag, de elfen hadden geen geweten meer. Geen manieren, geen eerbied, niets. Een simpele bel vernietigde alles waar de elfen voor stonden. Waar ze dachten voor te staan. Zelfs de stadsbewaarder stond machteloos. De stad was in paniek, net op een moment dat ze dat niet konden gebruiken.

Toen de hulptroepen uit Eria arriveerden barstte de stad echt uit zijn voegen. De gezichten van de elfen, klaar voor de strijd, deed de arme, onschuldige elfen opschrikken. Ze waren tot dan altijd veilig geweest en nu zou er plotseling verandering in komen. Inostros was groot, was er zelfs een vijand die de stad aan zou kunnen? Maar als die niet zou bestaan, waarom waren de troepen dan hier. De wachters op de muren werden tot die avond verdubbelt. Maar in de avond waren nog steeds enkele schepen te zien. Er brandde nu iets op de schepen, kleine lichtpuntjes in de verte, op en neer deinend door de zee. Onheilspellend kwamen ze dichterbij. Echter had niemand er een idee van wanneer de schepen zouden arriveren. Het leek zo ver weg, het leek niet vooruit te gaan. De stadsbewaarder en het hoofd van de wacht wisten er geen raad mee. De Gele Magiër was al onderweg naar de stad, dus daar zouden ze op moeten wachten. Maar was er wel tijd om te wachten? Zouden ze het tot dan uithouden? De verdediging van Inostros was niet zwak, maar wat als de vijand sterker was? Nog steeds waren er maar enkele schepen aan de horizon te zien, maar die enkele maakte de elfen zo bang als het maar kon, terecht zoals later zou blijken.
 

Genius0615

Erinys
De legende van Alka-Bras

Deel XXX

Deel XXXI
De ruis van het vallende water was nog zachtjes te horen. Vogels in alle soorten en maten zongen hun lied waar apen vakkundig doorheen kresen. En door deze wildernis liep een rustig, kronkelend riviertje, die bevaren werd door een tweepersoons kano. ,,Volgens mij hebben we ze nu wel afgeschud," zei Ramin die in de kano zat. Hij keek naar achteren en zag het bergachtige landschap waar het water afdonderde in de horizon verdwijnen, terwijl voor Ramin nieuwe bergen vormde. Ramin draaide zich weer om en keek naar Arash, die voor hem in de kano zat. Een ogenblik later Arash bevel te stoppen en naar land te gaan. Behendig maakte Arash de boot vast aan een boom aan de oever en liep naar een heuvelwand, gelegen aan de rivier. Daar haalde hij een verstopt pakketje tevoorschijn. ,,Voedsel en geld," legde Arash kort uit. Ramin keek ernaar. Hij begon zich nu pas te realiseren dat het dorp waarschijnlijk die kano en deze route allang had uitgewerkt als vluchtroute, voor wanneer er een noodgeval was. En aan de staat van de verpakking van het pakketje te zien was deze al een tijd niet gebruikt. Zouden de inwoners ook voorbereid zijn op de komst van Ramin? Hij wist het niet, maar vroeg er ook niet naar aan Arash. Hij bekeek de inhoud van het achtergelaten materiaal. Tot teleurstelling van Ramin bestond het voedsel uit gedroogd vlees. Maar de grote som geld dat erbij was verpakt maakte veel weer goed. ,,Waar gaan we nu naartoe?" vroeg Ramin.
,,Wat denk je?" antwoordde Arash, ,,We gaan naar Tuncatis." Emotieloos keek Ramin naar Arash, maar in zijn hoofd spookte allerlei gedachten rond. Arash was eerst het ventje dat op een kinderachtige manier Ramin om aandacht vroeg. Nu was het een dappere vriend van Ramin die hem zou begeleiden naar de gevaarlijkste plek ter wereld. En een andere gedachtegang die door zijn hoofd zoefde was dat ze blijkbaar toch een plan hadden uitgezet. ,,Wanneer hebben jullie dit voorbereid?" vroeg Ramin verbaasd.
,,Afgelopen nacht," vertelde Arash, ,,We waren van plan om jou te met tien man escorteren naar Tuncatis, maar toen we vanochtend werden aangevallen had Vahu gezegd dat ik alleen jou moest begeleiden. De rest was nodig in het dorp." Ramin knikte. Zonder verder wat te zeggen, stapten ze in de kano om verder te varen.

In de verte verscheen rook boven de bergen. ,,Verderop ligt een dorp," zei Arash, ,,Ook dat dorp is veroverd door Alka-Bras en ze zullen wel op de hoogte zijn van jouw aanwezigheid. Toch moeten we naar het dorp om verder door de rivier te kunnen komen. Want die hebben ze afgesloten met een poort." Ramin dacht na. Hoe konden ze hier zonder problemen langs komen? Vermomming hadden ze niet en de kano was te klein om zich in te verstoppen. Maar Arash bedacht het plan waarbij Ramin nu uit de kan ging en de jungle in liep, terwijl Arash tol betaalde om door de rivier te kunnen komen. Nadat hij de poort door was, stopte hij ergens om Ramin weer in de kano te laten. ,,Klinkt goed," stemde Ramin in met het plan. Hij stapte de kano uit en verdween in de jungle. Arash vaarde in zijn eentje verder en kwam enkele minuten later aan bij de poort. Hem werd een halt geroepen waarna er twee soldaten de boot inspecteerde. Arash bood de opzichter het bedrag voor de toegang aan. Maar die kneep zijn ogen tot spleetjes. ,,Waar ga jij naartoe?" vroeg de man met een zware stem.
,,Naar Vasmine," zei Arash. Dit was de stad die ten noorden van Mahairi lag en gevestigd was aan de oceaan tussen dit continent en Tuncatis. In feite loog hij dus niet.
,,En wat ga je daar doen?"
,,Op bezoek bij familie?"
,,Waarom zit je in een kano voor twee personen?" ging de opzichter verder met zijn overhoring, ,,Ga je in je eentje op bezoek bij familie?"
,,Dat was de enige kano die we nog hadden, meneer. Mijn broer is achtergebleven omdat hij ziek was." Arash slikte. Hij was niet voorbereid op deze vragen. Hij vond zelf dat het vrij goed ging, maar de opzichter keek er niet vrolijker op.
,,Waarom heb je dan twee peddels bij je?" Arash keek geschrokken naar achteren. Ramin had inderdaad zijn peddel laten liggen in de boot.
,,Dat is voor op de terugweg," verzon Arash na een kleine stilte om na te denken, ,,Dan gaat mijn neef mee."
,,Waarom koop je daar dan geen peddels?"
,,Dat vinden wij zonde." Er viel een ongemakkelijke stilte, waarna de man uiteindelijk zei: ,,Open de poort." Arash slaakte een zucht van opluchting en kon doorvaren. Aan de andere kant zag hij nog geen spoor van Ramin, maar na enige tijd de rivier te hebben gevolgd, sprong Ramin vanuit het niets in de boot. Arash schrok en keek naar Ramin. ,,Waarom duurde dat zo lang?" vroeg Ramin, waarop Arash boos antwoordde: ,,Omdat jij je peddels had laten liggen!"

De zon was al onder tegen de tijd het duo de stad Vasmine op het oog kregen. In tussentijd had Ramin zich vermomd door zijn gezicht glad te snijden met zijn zwaard en zijn haar in een staartje naar achteren te doen, met een afgescheurde reep van de verpakking van het pakketje. ,,Je ziet eruit als een nieuw mens!" had Arash bij de metamorfose gelachen. Het was eerder uitlachen, maar het deed Ramin niks. Intussen had hij al gemerkt hoe snel zijn baard groeide in de normale wereld. Zo kwamen ze zonder problemen aan in de havenstad. In tegenstelling tot het jungledorpje gelegen aan die goudmijn zag het er hier allemaal best vrolijk uit. Deze stad werd blijkbaar niet uitgebuit. Niet zo verwonderlijk eigenlijk, aangezien dit een belangrijke stad was voor het contact tussen Tuncatis. Na op zoek te zijn gegaan voor een overnachtingsplek zag Ramin een enorm standbeeld van de koning van Alka-Bras op het centrale plein staan. Een koude rilling liep over de rug van Ramin. Hij had intussen een behoorlijke hekel aan deze man gekregen. Maar er was nog iets wat Ramin voelde. Iets dat hij niet kon omschrijven.
Na een kamer in een herberg te hebben gedeeld waren Arash en Ramin uitgerust op pad gegaan. Ze gingen op zoek naar een geschikte schip om de oversteek mee te kunnen maken, maar daarvoor moesten ze eerst hun kano kwijt raken. Gelukkig was dat niet zo moeilijk in zo'n bruisende havenstad, waar een overschot aan boten niet bestond. En een schip vinden die pasagiers aannam om die in Tuncatis af te zetten was ook niet een opgave wanneer Arash liet zien wat hij te bieden had. ,,Prima, jullie kunnen gelijk mee," zei de kapitein, ,,We vertrekken over een ongeveer een uur." Ramin knikte. Terwijl hij en Arash een slaapplek opzochten, was hij blij over het feit dat hij binnen 8 dagen in Tuncatis zou zijn. Maar misschien was blij zijn niet helemaal aan de orde. Want wat stond hem daar nou eigenlijk te wachten?

Nog steeds niets :(:(
 

RabbidRobin

Ex-Teamleider Forum
Quests: De Kronieken van Inostos

De Eerste Dode

Het Jaar 487 na de stichting van Eria
De 16e dag na het Feest van Chianas


Ihra, stadsbewaarder van Inostos tuurde naar de zeeën. Waar kwamen deze duivels vandaan? Hij was er bijna zeker van dat er nooit maar dan ook nooit gevaar zou dreigen. Hij had het echter mis gehad. Zijn elfen waren niet voorbereid op een vijand, in het Zuiden hielden de Dwergen alle bedreigingen buiten het Heilig Land. In het westen en het oosten boden de kliffen en de hoge bergen bescherming. Het Heilige Land was in principe een dal, een soort baai, die maar 1 zwakke plek had: een kust even breed als het land zelf. Ze hadden gehoopt, gedacht dat er daar nooit een aanval zou komen, nu was het blijkbaar toch gebeurd. Ze zouden de aanvallen moeten afslaan. De eerste verkenners die nu aan land waren gekomen zouden zo snel mogelijk gecontacteerd moeten worden. De kans dat ze echt met vredelievende bedoelingen kwamen was klein, aangezien er nog steeds geen bode van hen was ontvangen. Wat voor mensen zouden het trouwens zijn, andere elfen zouden iets laten weten hebben, gnomen zaten meer in het achterland en de dwergen waren al helemaal ver van hier. Het was dus waarschijnlijk dat de verkenners van een ander volk waren. Wat voor monsters zouden het wel niet zijn. Ze tuurde naar de plaats waar de enkele schepen aan wal waren gegaan. Het waren 5 schepen, niet zo heel groot, ze waren in het donker aangemeerd, toen de eerste zonnestralen de aarde verlichtten, waren er al geen manschappen meer te zien, verborgen achter de bossen die tussen Inostros en de plaats van aanmering. Ze zouden dringend moeten gaan kijken hoe het met die verkenners was. Een groepje diplomaten zou gestuurd worden en gaan kijken hoe het met de verkenners ging. Ze glimlachtte in zichzelf, dat was een uitstekend plan.

Ihra stond te praten met Aari, haar rechterhand en hoofd van de diplomatieke zaken van Inostros. Ze waren net hevig in discussie over welke gezanten ze naar de nieuwe indringers zouden sturen. Aari vond dat ze een ongewapende, vreedzame diplomaat moesten sturen, in zijn eentje zou hij geen verlies zijn mochten ze hem niet terugzien en was de kans dat de indringers hem zouden vermoorden vrij klein. Ihra wou eerder een grotere groep sturen, waaronder minstens de helft wachters. Ze schatte de kans dat de indringers vijandig waren wel vrij groot. Echter kwam op dat moment een simpele elf de zalen binnen gelopen, op de voet gevolgd door een vijftal wachters van de orde van het gulden blad. Deze orde was verantwoordelijk voor het bewaken van de stadsmuren. Er was daar dus iets ernstigs gebeurd. De elf zat nederig gebukt, hevig trillend door de schrik en angst, wachtend op een signaal van de stadsbewaarder. Ihra knikte naar de Aari, die nog steeds naast haar stond en verstomd stond voor het tafereel dat aan het gebeuren was. Zij was het echter al gewend en vroeg Aari om wat drinken en wat voedsel te gaan halen voor onze gast. Tegelijkertijd stond ze op en liep ze naar de man, waarna ze hem overeind hielp. Ze gebaarde de wachters om buiten te gaan staan en ze stond alleen met de arme elf in de zaal. De elf keek op en was even onder de indruk van de grootsheid van de zalen van de burcht. Was hij hier wel echt? Hij had het zich veel grootser voorgesteld, ook al was het veel praktischer dan mooi. Een klein kuchje deed hem uit zijn mijmeringen opspringen, Ihra keek hem glimlachend aan, zittend op een eenvoudige stoel aan de tafel vlakbij. De elf wist niet zo goed wat hij moest doen, ook gaan zitten of blijven rechtstaan. Na een kleine aarzeling ging hij toch maar zitten en vertelde hij de stadsbewaarder het hele verhaal.

Toen Aari terug aankwam, was de elf alweer verdwenen, enkel Ihra zat nog steeds op diezelfde stoel, na te denken. Hij zette het drinken en het eten op de tafel en ging ook zitten, de stadsbewaarder zou wel zeggen wanneer het tijd was om het verhaal aan hem te vertellen. Hij zat er nog eventjes, voordat Ihra doorhad dat ze niet langer alleen in de kamer zat. De glimlach van een uur geleden was helemaal verdwenen, een diepe sombere gelaatsuitdrukking had die verdreven. De nieuwsgierigheid van de elf werd alleen maar groter maar het was slimmer geduldig af te wachten en de Ihra niet te ergeren. Want het is nooit slim om een slapende draak te wekken. Niet veel later kreeg hij een antwoord op zijn nieuwsgierigheid, echter niet het antwoord dat hij wou. Hij kreeg de opdracht om een groep van 20 wachters en 5 gezanten samen te stellen en zo snel mogelijk naar de indringers te sturen. Er was iets vreselijks gebeurd, hij wist niet wat, en de kans dat hij het snel te weten zou komen, was niet erg groot. Hij boog voor zijn meerdere en liep de kamer uit, geen vragen stellend bij de beslissing van zijn meerdere. Er was iets ernstigs aan de hand, hij hoopte maar dat Inostos er op voorbereid was.

Toen Aari de kamer verliet, pakte Ihra een blad papier en begon zich te concentreren, door magie kwamen er vluchtige krabbels op het papier, het duurde even voordat ze de oude spreuken terug onder de controle had, het was lang geleden en ze moest even wennen aan de vreemde bewegingen. De vluchtige krabbels vormden letters, die daarna woorden vormden. En langzaam maar zeker vormde zich een duidelijke tekst op het blad papier.
Gele Magiër,

We hebben je hulp nodig, gisteren heeft een groep van 5 onbekende schepen in de baai ten noorden van Inostros aangemeerd. We weten niets over de personen die zich op die boten bevonden. Ik denk persoonlijk dat het verkenners zijn, bodes van een naderende oorlog. Eerder vandaag is er een lichaam ten noorden van de stad gevonden, toegetakeld door verwondingen van een vreemd wapen. We weten niet hoe die er komen of hoe de persoon om het leven is gekomen, wat wel vaststaan is dat het niet door een elf gebeurt is. Onze eerste diplomaten en verkenners zijn in hun richting gestuurd, echter zouden we uw wijsheid en uw kunde kunnen gebruiken in Inostros, ik hoop dan ook dat u zich spoedig naar Inostros kan begeven.

Ihra,
Stadsbewaarder van Inostros

Ze was niet iemand van het formele gedoe, deze eenvoudige brief had genoeg van haar krachten gekost en zou dan ook voldoende moeten zijn. Nu kwam het moeilijkste gedoe nog, deze brief tot bij de gele magiër krijgen. Ze ging wat achterover leunen in de stoel en nam een hapje van het eten dat Aari voor de gast had bereid. De eerste spreuk had al veel van haar energie gekost, ze wist niet dat ze zo zwak was na zo'n lange jager zonder magie. Ze wachtte nog enkele minuten begon toen aan het versturen van de brief, dat had namelijk de hoogst prioriteit. Na een heleboel ingewikkelde gebaren, symbolen en andere runen te hebben getekend en gepreveld verdween de het blad papier, de spreuk was gelukt, de gele magiër had de brief ontvangen. Ze bleef nog even recht zitten op de stoel, verlamd als een plant. Ze zag nog net een andere brief in haar handen verschijnen, een oud perkament. Het antwoord. Haar ziel werkte tegen, maar verloor uiteindelijk toch van haar lichaam. Moe en uitgeput viel ze op de grond neer, de magie had te veel van haar krachten gekost. Daar bleef ze liggen, op de koude, harde stenen totdat iemand haar enkele uren later vond, vredevol slapend en zich van niets bewust.
 
Bovenaan